Lectuur van drie Turing prijsgedichten

De jury zal ongetwijfeld over een “rijke oogst” hebben gejubeld, en wanneer ze de winnende verzen toedicht dat deze “een messcherp beeld van een historisch drama schetsen”of “een kraakhelder onderzoek naar het ontstaan van taal [tonen]” doet dat de oren spitsen. Voorwaar, welke taaladelaars slaan hier hun vleugels uit?

Ik ben er lekker voor gaan zitten, en heb de twee eerste plaatsen doorgenomen, Witlof van Ruth Lasters en De zotte Charlotte van Laurens Hoevenaren.

Witlof – Lasters

De afzonderlijke oerknallen van
dingen, het (ontstaans)eureka van sorbet, papier, de slede, radio-

golven, de dasknoop, het elektron, poedersuiker. Was het
in stolpen maar ergens bewaard. Grote glazen reservoirs

waaronder men dan bij verwonderingverlies, bij bovenmatig balen
inhaleren kon het prilste, prettigste begrippen-

begin, ontdekkingsenthousiasme.
Dan in zo’n stolp met jou te staan, diep in te ademen de kick

van de vondst van wat wij daarna dan verzoend en -strengeld
weken aten: rauwe, bleke losgewoelde ledematen van

de aarde.

Geopend wordt met een opsomming van ontdekkingen en uitvindingen, en de dichter is gefascineerd met dat moment van eureka, hoe goed het gevoeld moet hebben om poedersuiker uit te vinden, of sorbet, of radiogolven (het buskruit wordt niet genoemd).

We volgen het. Vervolgens moet dat moment dan natuurlijk worden vastgehouden in weckpotten en grote stolpel. We zien een muffe kelder vol glazen reservoirs, en een chagrijnige Frankenstein die er de ronde doet, indachtig dat ene eurekamoment, dat ene specimen dat hij nog niet heeft kunnen vangen. Want het is natuurlijk nooit genoeg. Eigenlijk interesseren die reservoirs hem geen reet, de spannendste eurekamomenten, de echte oerknalletjes, dat zijn degene die ons blijven ontgaan. Maar laten we aannemen dat deze huisapotheek van ingemaakte euforie werkt. Wie heeft er toegang toe? Een elite van uitvinders, die heel voorzichtig af en toe even aan de kurken komen ruiken? Mis. Het is gratis toegankelijk voor iedereen.

“waaronder men dan bij verwonderingverlies, bij bovenmatig balen
inhaleren kon het prilste, prettigste begrippen- / begin, ontdekkingsenthousiasme.”

Klinkt dit niet veel te uitleggerig? Ik krijg altijd jeuk wanneer iemand zijn medemensen wil verlichten met “een cursus verwondering”. Bovenmatig balen riekt naar een gezocht rijmwoord, ergens op. En het werkwoord staat aan het begin, dus mouwen opgestroopt. Tijd om aan te pakken.

Maar in plaats van de mouwen op te stropen, slaat het gedicht om en wordt er gezwemeld over “met jou in de stolp staan” en “de kick inademen van de vondst, van wat we daarna dan verzoend- en strengeld weken aten, bleke losgewoelde ledematen van / aarde.” We zien de geliefden ondeugend door de verboden tuin van het Weten over het prille begrippenbegin struinen. De kick zit ‘m niet langer in het vergaren van de kennis zelf (de prometeïsche fabel) maar in het vergaren van het “ontdekkingsenthousiasme”, van andermans kick dus. Zijn die twee geliefden dan zó arm van geest, dat ze met mekaar in een stolp moeten gaan staan om te kicken op de kick die Archimedes had? Wat er in de weken na de stolp op het menu staat, geen spruitjes, geen witlof maar de bleke losgewoelde armen en benen van aarde, is een absurd slot waar ik weinig mee kan, maar wellicht met een duizelingwekkende diepgang die me ontgaat. Gaat het om een soort golem? Een kleiman? Toch Frankenstein? En zijn het de bevlogen geliefden zélf die de ledematen hebben losgewoeld uit de aarde? Is de dorst naar de kennis omtrent het ontstaan van kennis – grafschennis? Ik laat mijn puzzelwoordenboek in de kast staan en schud mijn hoofd.

Hoeveel krachtiger is het slot van “Park”:

Soms zie ik je daar staren /
naar die stille, snaterloze plas en wil ik door je haar –
voor er een error in de oercode van troost die ik nog weet.

De zotte Charlote

Op kousenvoeten sluip ik naar het dagverblijf
– ook ’s nachts blijf ik gekleed als dame –
en zie het licht achter de tralieramen
dat alle zinsbegoocheling verdrijft.

Ik tel de dagen, schrijf ze in mijn waaier
met tekenen die niemand lezen kan of zal.
Mijn geest wordt alle dagen taaier
al voeren ze me gif en slachtafval.

Het enige bezoek is van mijn gouvernante.
Ik vraag haar steeds een jurk met diep decolleté;
ze brengt alleen borduurwerk voor me mee
en nooit een groet van oom en tante.

En als ik bij het weggaan vraag:
‘Was het een jongen of een meisje, leeft het nog?’
dan mompelt ze plots heel erg vaag
en zegt alleen: ‘Ach kindje toch.’

Dit gedicht is wel aardig in z’n genre. Ook hier wordt er stevig op los gecodeerd, en als de lezer even puzzelt – we leven in het tijdperk van de sudoku – komt hij erachter wie wat en hoe. Of het gedicht ons dan naar de strot grijpt? Nou nee.

Er is weer eens iemand geïnterneerd. Meesterlijk gedoseerd worden woorden als “dagverblijf” en “tralieramen”. De dagen worden geteld. Bij de “geest wordt alle dagen taaier / al voeren ze me gif en slachtafval” (gestuurd door rijm op “kan of zal” dansten mijn wenkbrauwen even. Een Komrijesk beeld (“Eer zal ik kakken in mijn hoed enz.”) en dat moet kunnen bij de Turing.

De patiënt houdt de schijn op door zich als dame te kleden. En er komt zowaar bezoek, van de gouvernante. Dat die op “een groet van oom en tante” moet rijmen vind ik een echte afknapper. Waarom niet gewoon “charmante” of “gênante”, “pedante” of “olifanten”? Maar dan komt de laatste strofe, de naar-de-strot-grijp-strofe. De gek heeft gebaard. En je hoort de ijzingwekkende stem van de gouvernante ‘Ach kindje toch.’ Sterk, misschien, maar dit soort effecten kennen we zo langzamerhand wel.

Hoevenaren schrijft over, zo lezen we op zijn website, “oorlog, liefde, verlangen, dood, haat, verdriet, vrede, troost, jeugd, ouderdom, acceptatie, verbazing, mysterie, natuur…. Zo divers als het leven zelf.” en “menselijke drijfveren” zijn terugkerende thema’s. Hoe komt-ie erop! Over menselijke drijfveren schrijven! Met “melancholie, troost, zwartgalligheid en humor” de elkaar in een bonte mengeling afwisselen!

Ik denk niet dat deze gedichten erg vernieuwend zijn. Over de omgang met mensen in klinieken zijn hele verzamelbundels geschreven, en het ontstaan van taal uit de geest van het “a-ha”-gevoel vinden we al bij Herder (hoewel het archiveren van de eurekamomenten wel aardig is gevonden).

Een reactie op “Lectuur van drie Turing prijsgedichten

Geef een reactie