Nachtfietserij II

Het was middernacht toen ik de Tempelier verliet. Ik stak de grote Waalbrug over en fietste door fantasieloze buitenwijken die ’s nachts muisstil waren. Er stonden blokkendozen in de steigers, die bewoond moeten gaan worden door gelukkige forensen. Ik dacht aan die ideologie van stapelbaar, modulair geluk, geleefd in doodse functionele woonwijken. Doorgeplande dorpen ontworpen voor de meest efficiënte oplossing van het probleem: leven.

Deze eenvoudige mijmeringen werden onderbroken door halfwilde ganzen, die rustten langs de oever van een afwateringskanaal. Er sprong een konijntje over een gazon. Van mensen geen spoor op dit uur. De sfeer was sereen als de ijzige lucht die ik inademde. Later die nacht, toen ik zo gelukkig was op de Rijndijk bij Randwijk, fietste ik zonder handen en liet de sterren getuige zijn van mijn onbeholpen poging tot dankbaarheid. Verschrikkelijk dankbaar voelde me ik omdat ik een kerngezonde dochter heb en twee keer zo oud ben als de jongens die stierven op de slachtvelden van moderne oorlogen. In Vietnam it was nineteen.

Ik trapte door via Opheusden naar Rhenen, Veenendaal, Driebergen, Zeist. Mijn voeten waren ijskoud. Ik vocht tegen de slaap en de zadelpijn door mijn houding voodtdurend te veranderen. De kalme meditatie waar ik op gehoopt had bleef uit, dus ik zong, of lalde, zoals eenzame fietsers in de nacht dat plegen te doen. Ik vorderde traag. Bij het ochtendgloren arriveerde ik in Zeist.

Ik ben 39 nu, de twijfel aan mijn eigen kunnen is niet hinderlijk meer. Ootmoedig glimlachend bezie ik de toekomsten waar ik traag en bescheiden naartoe beweeg. De aanspraak op een positie als autoriteit op enig gebied is allang verdwenen; ik mag mezelf herhalen en een milde karikatuur worden van mijn kleine ambities.

Mentale stabiliteit, regelmatig de verwondering onder een stille nachthemel, op de fiets. Het sublieme van Blaise Pascal dat wij stofdeeltjes zijn in een immens heelal. En het sublieme van echte vriendschap waarin we de grijns van de tijd vergeten.

’s Ochtends was ik doodmoe toen ik in Utrecht arriveerde waar ik in een van de huizen mocht slapen. Dankbaar rustend op het bed van een nieuwe vriend begreep ik hoe gezond het is dat we mensen om ons heen hebben door wie we ons gewaardeerd voelen. Ik doezelde weg, denkend aan de dichtersbegrafenis waar ik daags erna aanwezig zou zijn.

Geef een reactie