Poëzie redigeren

Jarenlang lag het stil. Door chronische pijn bleef de poëzie, een kunstvorm waar bij uitstek inspiratie voor nodig is, liggen. Ik had een bundeltje samengesteld met gedichten ontstaan op de goede dagen, toen de muzen kortstondig hun gezichtjes lieten zien in mijn lange nacht, maar dat werd een allegaartje. Ik legde verbazingwekkend weinig zelfkritiek aan de dag ten opzichte van wat ik nu beschouw als een middelmatig broddelwerkje. Ik heb er met gusto in geschrapt, maar in mijn achterhoofd spookt de verlammende gedachte dat ook dát weer leidt tot nieuwe middelmatigheid en slappe poëzie.

Het zou een autistisch trekje kunnen zijn: het te vlug onthalen van klinkende woorden als toverformules die mijn ontoereikendheid bezweren, terwijl er geen duidelijke betekenis aan kleeft en geen beeld dat de lezer voor zichzelf op kan roepen. Met andere woorden: de lezer heeft er niks aan. Laat ik als voorbeeld een paar regels uit mijn schrapboek citeren:

  1. zoals er geen recht is om te gehoorzamen / is er geen recht om geleid te worden
  2. Aan het einde zijn we bomiger dan ooit, verliefder
  3. door koude stoom / kraakt de tram / traag naar nieuw licht
  4. Hij was zondagsschepper. Maar er is tenminste schemering.
  5. met zijn reu die alle wind verkwispelt.
  6. nog nooit werd iemand zó geïemand
  7. geslapen met meisjes met kaneelhaar die hem zo veel gaven
  8. dansende broodroosterkutjes / onder de zoete wrevel van een god
  9. Zijn wij goden / wie alles is ontnomen?

Het waren stuk voor stuk fragmenten waar ik aan gehecht was. Ze waren ontstaan als fragmenten zonder context en bleken niet te passen op de plaats waar ik ze hebben wilde. Misschien blijft een van deze regels later alsnog ergens te passen, maar wat dus niet werkt is gedichten in elkaar puzzelen met dit soort ingevingen als bouwmateriaal.

Tijdens het schrappen viel ik van de ene verbazing, zoals de volksmond zegt, in de andere. Hoe had ik zulke draken over het hoofd kunnen zien? Gaandeweg bedacht ik ook een aantal criteria voor het redigeren van een verzameling gedichten.

  1. Wordt de lezer het gedicht ingetrokken? Is het, met een lelijk woord, ‘urgent’? De openingsregel moet sterk zijn en de lezer meenemen naar de verbeeldingswereld die in de verzameling wordt uitgewerkt.
  2. Is het op het eerste gezicht mooi? We moeten niet allemaal grootse lyriek te schrijven, maar de taak van iemand die op dichterlijke wijze uitdrukking verleent aan maatschappelijke onvrede, wil een waarheid zeggen. Zijn gedichten zijn mooi volgens een radicaal andere esthetica. De lezer moet die esthetica kunnen leren en de schoonheid van de poëzie leren ervaren (anders zou een essay hebben volstaan). De poëzie in essays staat expliciet in dienst van de semantiek. Ga dus nooit de naïeve vraag “is het mooi” uit de weg.
  3. Is het begrijpelijk? Wat wil het gedicht nu eigenlijk uitdrukken? Kun je dat ook in een volzin formuleren (en waarom volstaat die volzin niet)?
  4. Zie je ambitie? Heb je de indruk dat de dichter zich inhoudt, dingen uit de weg gaat?
  5. Past het op de plek waar het staat? Tussen welke gedichten staat het? Voegt het iets toe?

Een hele goede oefening is om een gedicht aan jezelf uit te leggen. Je leest het hardop voor en geeft dan antwoord op de vraag “waarom is dit zo’n steengoed gedicht?”

Geef een reactie