Jassen zijn € 2,50 meneer

“Oh, het is iets meer dan ik dacht.”
– “Jassen kosten twee euro vijftig, meneer.”
“Dat weet ik, maar dit vest hing bij de truien.”
– “Het staat duidelijk aangegeven.”
“Dat weet ik, en ik zeg het ook niet voor mezelf maar voor de andere klanten.”
– “Jassen zijn twee euro vijftig.”
“Wat ik bedoel is dat het tussen de andere kleding hing en dat het misschien een idee is dat jullie de jassen bij elkaar hangen zodat er geen misverstanden ontstaan.”
– “Ik zeg toch dat jassen twee euro vijftig kosten.”

De vriendelijke dame in de tweedehandswinkel voerde een andere conversatie dan ik. Ik stond voor haar toonbank als klant, en werd verondersteld enkel belang te hebben in de goede orde en goede prijs van mijn aankoop. Iedere opmerking die ik zou maken moest een uitdrukking zijn van die intentie. Mijn opmerking over de prijs van de jassen was eenvoudigweg niet begrijpelijk als iets anders dan een poging om over de prijs te onderhandelen, hoe ik het ook formuleerde.

Onderhandelen is een ‘compleet’ taalspel: iedere uitspraak is uitdrukking van de onderhandelingsintentie, óf is ruis. De poging om de onderhandelingssituatie te thematiseren of te ontstijgen, is niet intelligibel.

Dat had ik letterlijk zo kunnen zeggen. Dat was ruis geweest.

In plaats daarvan knikte ik. De geworpenheid is een geworpenheid in taalspelen. Wanneer we eenduidige intenties aan de ander toeschrijven, zoals in het geval van bovenstaande onderhandeling, blijft het taalspel beperkt omdat ik ook geen zinvolle andere intentie kan toeschrijven aan mijn gesprekspartner dan juist het spiegelbeeld van de intentie die zij in mij veronderstelt. Het taalspel blijft hierdoor lineair. Het is als een set lineaire vergelijkingen met een x en een y (de onderhandelingsdoelen) die kunnen worden opgelost door algebraïsche manipulatie.

Taalspelen hoeven echter geen rigide intentie te veronderstellen. Let op dat de intentie die het taalspel veronderstelt niet per se de intentie is die ik als spreker veronderstel. Het taalspel beperkt me tot bepaalde taalhandelingen die begrijpelijk zijn. Het taalspel kan alleen worden ‘doorbroken’ wanneer de veronderstelling van een vaste intentie wordt opgegeven. Wat is de bijzondere status van het taalspel dat geen rigide intentie veronderstelt? Voor de duidelijkheid: dit betekent niet alleen dat de spreker die over het taalspel reflecteert geen rigide intentie bij zijn gesprekspartner veronderstelt, maar dat binnen het taalspel zelf uitspraken begrijpelijk blijven die enige objectieve intentie lijken te ondergraven.

Maar we gingen te snel. We moeten onderscheid maken tussen de rigide, objectieve intentie en de ‘pure’ intentie van de interesse in de gesprekspartner. Deze ‘inhoudsloze’ intentie wordt door het taalspel steeds geconstitueerd. De veronderstelde intenties gaan een wisselwerking aan. We noemen dit bijzondere taalspel natuurlijk de liefde.

Hoe oneindig is de liefde? In welke zin is dit bijzondere taalspel, dat zijn eigen existentie tot intentie maakt, anders dan de mondaine taalspelen, de korte onderhandelingen, ‘open’? Het kan niet worden afgesloten en is in die zin ’tijdloos’. Toch wil ik hier niet in metafysica vervallen. Naar mijn idee is die ervaring van tijdloosheid het gevolg van de totaliteit van het taalspel van de liefde. Omdat de intentie dynamisch wordt bepaald (de metafoor van niet-lineaire algebra) is de context (de ‘achtergrond’ van de intentie, waartegen deze zich aftekent) ook onbepaald. Het is alle context die we ons kunnen bedenken. In het taalspel van de liefde zijn er geen beperkende veronderstellingen van de intentie van de ander, en daarom valt de context, de ‘gesitueerdheid’ van het taalspel samen met onze eigen gesitueerdheid. Het taalspel van de liefde maakt niet de ‘oneidigheid’ ervaarbaar, maar, doordat beide sprekers helemaal op het spel staan (being at stake), juist het ontluisterende en troostrijke feit dat we in gelijke mate eindig zijn.

Een jas van € 2,50 is niet duur.

 

 

 

Geef een reactie