In mijn Europa

Het waren enkele vluchtige minuten die ik doorbracht op de roestige trap van het monument voor Walter Benjamin in het Noord-Spaanse Port Bou om de invloedrijke Duitse filosoof en essayist te gedenken. Hoe vermetel! Van zijn cultuurhistorisch zeer invloedrijke werk meende ik wat te snappen, al had ik het lang geleden slechts vluchtig met dilettantisch pathos bestudeerd. “Walter”, mompelde ik, “als je hier naast me zou zitten zou ik je zo veel willen vertellen. Over onze eeuw, over de goddelijke communicatiemogelijkheden die we hebben. Zie, ik zit hier in een monument dat voor jou is gemaakt door de Israëlische kunstenaar Dani Karavan, en ik heb zijn naam gevonden op een dienst die we ‘Facebook’ noemen, om hem te complimenteren met de indrukwekkende installatie.”

Het was een prachtig moment, daar bovenop een rots aan de prachtige baai die Benjamin de mooiste plek noemde die hij in zijn leven had gezien. Ik was al een paar weken met een Interrailkaart onderweg, net als ruim twintig jaar geleden. Toen was elke plek die ik bezocht nieuw en iedere keer dat ik een station aandeed viel er iets te veroveren. De magie van de eerste keer in Barcelona of Rome staan, starend naar de beroemde architectuur, niet als toerist natuurlijk, maar als gewichtige jonge ziel die de wereld tot zich neemt, de wereld die hij later naar zijn hand zal zetten omdat ze nog volledig bestond uit de verhalen van de jonge ziel zelf.

Hoe anders was de aanblik van de dode stenen, toen ik deze keer als dolende reiziger tussen de officiële toeristen liep. Reizen heeft voor mij altijd ambitie betekend: door onbekende steden en culturen te bezoeken laat je ze op je ziel tekenen (nee, ik schuw hier het pathos niet). Je vormt, ja schept, je wereldbeeld naar wat je ervaart. Reizen betekende altijd deelname aan de totaliteit doordat het me ontsloeg uit de dwangbuis van een particuliere cultuur. Dat cerebrale mag je als lezer hinderlijk voorkomen, voor mij is het bevrijdend. Ik ben geen dichtgetimmerd vat dat vol moet met ‘interessante’ ervaringen, plekken ‘die je gezien moet hebben’, prestaties zoals het bereiken van een bergtop of het ‘halen’ van een pelgrimstocht. Het vat is lek – ik heb geen idee wie ik ben, wat het betekent, Kamiel in de kathedraal van Sienna, Kamiel op een bergpad in Noord-Spanje, Kamiel in het Prado, Kamiel in een koffiehuis in Boedapest, Kamiel in de hoge Tatra of op een boulevard in Sicilië.

De treinreis die ik in februari 2023 door een groot deel van Europa maakte, leek in maart al onwezenlijk. De verplaatsing van mijn lichaam heeft geen betekenis meer in het tijdperk van de digitale stream. De horizon van ons zijn is veranderd in een drukke skyline van appjes, tweets en posts. Het enige dat ons interesseert aan de reisbewegingen die een ander maakt is hoe we het zelf net zo goedkoop kunnen doen. Toen ik later over mijn reis vertelde op een familiebijeenkomst kwam ik niet verder dan Normandië, waar ik in de eerste week van mijn reis iemand hielp met bomen planten. Normandië, daar waren we vroeger op vakantie geweest, weet je nog hoe die camping heette? Mijn ervaring van nu doet er net zo weinig toe als de films die ik bekijk: de hele wereld is een consumptieproduct. Wat betekenis heeft, is dat het vat ongedeerd blijft zodat het zich zo lang mogelijk kan blijven vullen met nieuwe ervaringen (denk aan Robert Musils Mann ohne Eigenschaften). Het vat zelf, de persoonlijkheidsrol die we spelen, wordt verondersteld onveranderlijk te zijn, gefixeerd door de keuzes die we in onze jeugd moesten maken.

Natuurlijk zijn we oprecht geïnteresseerd in elkaar en willen we het beste voor elkaar. Het valt me niet gemakkelijk, uitdrukking te verlenen aan het onbehagen dat ik voel. Daarom is dit stuk een essay, een poging daartoe. Mijn angstige karakter maakt dat ik iedere zin als mogelijke fout zie, en juist dat moet hier ook staan. Onze identiteit is een ingewikkelde kluwen rollen of met elkaar verstrengelde verhalen. Wanneer we aan onze rollen gaan twijfelen wordt onze identiteit ongemak. We verliezen de vanzelfsprekendheid van ons perspectief. De enorme, obsessieve angst om het fout te doen blokkeert hier mijn spreken. Mijn reisverhaal zal middelmatig zijn vergeleken met al die prachtige verhalen van anderen. Het is de moeite van het lezen niet waard.

Maar er is een kwaliteit die alle reisverhalen hebben, of ze nu vol zelfvertrouwen of juist heel timide worden verteld. Een reisverhaal laat ons de wereld ervaren door de ogen van iemand anders.

In een tijdperk wanneer onze eigen ervaring een buffet is van zintuiglijke indrukken en jonge mensen lijden onder de angst om iets te missen, hebben we de kunst om plaatsvervangend waar te nemen verleerd. Het Engels heeft daar een veel mooier woord voor: vicarious. In een reisverhaal beleven we de wereld vicariously. We zetten de schrijvers heel bewust in als middel, en juist daardoor waarderen we hen. We rekruteren hun zintuigen voor ons eigen belang, de wereld in zoveel mogelijk facetten te ervaren. De ironie is dat we daardoor juist empathischer worden en minder snel geneigd zijn om mensen meer algemeen als middel te beschouwen.

Jij, beste lezer, kan helemaal in het begin door mijn ogen naar het oude goederenstation in Brussel kijken, waar in het kader van gentrification is omgetoverd tot een enorme hal vol culinair vermaak. Ik vond er zelfs een Koreaans eettentje dat er precies zo uitzag als in Seoul. Dat vond ik leuk, dat viel me op. Het was iets dat ik herkende, en het is het enige dat ik me van die stationshal kan herinneren. Wat heeft het voor zin om daarover te vertellen? Wat heeft het voor zin om überhaupt over mijn belevenissen te vertellen? Het zou kunnen dat lezers benieuwd zijn naar hoe anderen de wereld ervaren. Als ik voor jullie, beste lezers, een hulpmiddel ben om de wereld op een alternatieve manier waar te nemen, is het van belang dat jullie duidelijk weten wat je daarvan mag verwachten, zoals je van een hamer mag verwachten dat hij een spijker dieper in het hout slaat.

Maar waarom zou je als lezer kiezen voor het hulpmiddel ‘Kamiel Choi’? Misschien heb je ’s mans beknopte biografie gelezen, of was het een heißer Tipp van een bekende. Wil je nu eindelijk zelf wel eens weten waar de hype allemaal om te doen is. Die verwachting is dus hartstikke belangrijk: als ik het goed doe verkneukelt de lezer zich al wanneer ze zich voorstelt hoe Kamiel Choi schrijft over de moskee/kathedraal van Córdoba, een nat pak halen in de Atlantische Oceaan, bijna overvallen worden op een Frans treinperron, in drie dagen met de nachttrein van Sicilië naar Slowakije racen, of op een bankje aan de boulevard van Nice overnachten. Als ik het niet goed doe, irriteert het alleen maar. “Uit de weg”, denkt de lezer dan, “daar horen míjn ervaringen. Vertel me nou maar gewoon waar je dat goedkope ticket hebt gekocht.”

Dat gevoel is ook mij niet vreemd. Wat móeten we nou helemaal met de verhalen van een ander? Antwoord: ze vertellen ons wie die ander is, beter dan de trefwoorden en categorieën waarmee we ze voor ons dagelijks gebruik labelen. Het is een gemeenplaats dat onze identiteit een samenballing is van verhalen, en dat de meeste van die verhalen niet door onszelf worden opgetekend. Wat is reizen anders dan in volle vrijheid ons verhaal leven? Wanneer we reizen nemen we constant beslissingen in een nieuwe omgeving. De verwachtingspatronen zijn vager bij dingen die we voor het eerst doen. Natuurlijk worden we nog steeds beïnvloed door alles wat ons heeft gevormd en zijn we in die zin niet vrij. Maar er wordt iets van onze persoonlijkheid zichtbaar dat ons in het dagelijks leven makkelijk ontgaat.

Vanuit Brussel reisde ik naar de stad Tournai. Ik zou over de 12e-eeuwse klokkentoren en het pittoreske driehoekige centrale plein moeten vertellen, historische dwarsverbanden duidelijk maken en een soort spanning introduceren waardoor de lezer denkt dat er iets te halen valt. Het marktplein was opengebroken en dit verhaal komt zo niet op gang. Ik herinner me het art-nouveau-interieur van een bakkerij, waar ik een uur op mijn oude laptop werkte. Een oude dame vertelde over haar wereldreizen in rustig, goed verstaanbaar Frans. Een vriendelijke mevrouw stelde me wat vragen toen ik mezelf voorstelde als écrivain. Een man knikte geruststellend toen ik het snoer van mijn laptop langs een stoelpoot legde. Deze mensen zullen nooit weten wie ik in mijn herhaalomgeving ben. Ik zat daar aan dat tafeltje (en ik weet nog precies welk tafeltje, ik kan het nog aanwijzen, dat is toch ook wat waard) in die bakkerij en wás even de frisse geïnteresseerde schrijver die ik wil zijn. Mijn gespreksgenoten spraken zelfs de volstrekt ongeloofwaardige woorden uit die ik zo koester, tu parles bien. Ik hakkelde in gehavend Frans maar voelde het belang van mijn aanwezigheid daar. Het was ineens van wezenlijke belang om de driehoek Tournai – Roubaix – Lille cultureel op de kaart te zetten. Mijn gecafeïneerde brein maakte een handelsreiziger van me, een diplomaat, een minister. Ah oui madame. Het gewicht van zo’n gesprek, niet de woorden zelf, bestaat alleen in mijn verbeelding. Er zat een ongeschoren grijzend mannetje met een nul-euro-brilmontuur en een sjofele rugzak aan een tafeltje, die genoot van de aandacht die hij kreeg van een paar vaste klanten.

Die avond kwam ik niet verder dan Lille, waar ik in een jeugdherberg op een zaaltje sliep tussen jonge mannen met ruige tattoos. Ik vervloekte mezelf toen ik mijn bagage op het stapelbed tilde en met alles van economische waarde tegen mijn borst gedrukt in slaap viel. Ik probeerde me voor te stellen hoe het leven voelt als je te weinig geld hebt. Zou ik mijn chronische kiespijn verruilen voor geldgebrek? Ik weet het niet. Het kan vernietigend zijn, zegt mijn vriend uit Brussel. Je iedere dag, de hele dag, inspannen voor andermans winstmotief, om geld over te hevelen van je arbeidsbaas naar je huurbaas. Waarom accepteren zoveel mensen die levensvorm? Het voelt soms alsof er een soort homunculus in mijn brein is, die me beveelt vrij te zijn.

Is het invoelbaar? Kun jij, lezer, een stukje van Europa door de ogen van Kamiel Choi bekijken? Zie je die verduisterde, meurende dormitory, hoor je de stalen stapelbedden piepen, voel je het zweet omdat je ’s nachts alle kleren aanhoudt? Zie je de veille ville van Lille, de gebouwen, de grote demonstratie tegen het verhogen van de pensioenleeftijd, die toen plaatsvond op het plein voor het station? Zie je me heen en terug wandelen tussen de treinstations Lille Europe en Lille Flandres op zoek naar een trein in de richting van Parijs? Hoe de trein niet verder gaat dan Amiens en ik daar op mijn telefoon een betaalbaar hotel vind. Geld eet stress op. Mijn vrijheid werd niet belemmerd door gebrek aan geld of informatie. Ik at die avond in Amiens een Vietnamese vegetarische Phò en dat was goddelijk.

Oh! Die Phò in Amiens! Ik zal de ervaring nooit met iemand anders kunnen delen, zoals ik de naam van het kleine eettentje terug kan zoeken en delen: . Ik was al enkele uren pijnvrij en iedere hap maakte me krankzinnig van geluk. Ik had de vrije beschikking over limoensap, rode peper, blaadjes munt in exact de verhouding die ik me wenste. Het was subliem, de weerbarstigheid van onze zintuigen overstijgend. Er zat een zakenman aan een ander tafeltje naar wie ik keihard glimlachte. C’est bon ça.

Wat ik waardeerde aan mijn eerste hotelovernachting was het contrast met de auberge de jeunesse. Ik kon hotels met gemak betalen, sterker nog: door de gratis wifi was ik telkens in staat de hotelrekening terug te verdienen (ik zou het zelfs zakelijke kosten kunnen noemen, maar waarom zou ik de fiscus en dus de algemeenheid minder gunnen?) En het hotelontbijt! De vriendelijke zwarte zakenman (het betrof net als de avond ervoor een met in een maatpak, de zaken verzin ik er zelf bij aan de hand van flarden die ik opvang van hun telefoongesprekken). De croissantjes, de verse jam, de koffie. Waarom zou je in vredesnaam een verslag lezen van andermans genot? En opschrijven wat je hebt gegeten maakt geen reisverhaal. Het laat niets zien van je persoonlijkheid en is oer- en oersaai.

Ik besloot een wandeling te maken door Amiens. Er staat daar een Kathedraal in volle glorie te pronken. Een prachtexemplaar, vond ik. Op een bankje schreef en publiceerde ik een stukje over mijn ervaringen, gewoon op mijn telefoon. We hebben die ultieme technologische mogelijkheid maar het lijkt erop dat we haar niet inzetten om nader tot elkaar te komen. Steden blijven stenen, ervaringen slechts iets om over op te scheppen of mede te delen in de vorm van tips.

Enkele dagen later logeerde ik op een koude zolderkamer bij een zeer vriendelijk jong Normandisch stel, op een afgeragd bed vol poezenharen, maar wat geeft je dat voor reden om dit verslag te lezen? Ik hielp in de grote tuin en maakte een wandeling naar een prachtig uitzichtspunt, La Roche d’Oëtre. Het zijn belevenissen van enkele uren die in onze herinnering steeds sneller vervluchtigen naarmate we ouder worden. We moeten de moeite nemen (dat stel ik voor) om ons die herinneringen steeds weer voor de geest te halen. De ruimtelijkheid, de grijstinten van de steile rotsformaties, het licht van de ondergaande zon dat ik probeerde te drinken. Wanneer we ons zulke scènes uit ons leven herinneren, drijven we ze als een kudde schappen binnen de kooi van onze identiteit. De metafoor is kitch, maar ik denk natuurlijk aan À la recherche, wie niet. Intellectuelen pontificeren graag over Proust, terwijl ze zelf geestelijk zulke veelvraten zijn dat ze weinig van het heerlijke verkruimelen van hun eigen koekjes zullen onthouden.

In Normandië plantte ik bomen, brak een door een storm verwoeste broeikas af, en hielp met het voeden van een houtversnipperaar, die met veel lawaai spaanders maakten van stapels takken. We aten bij de open haard en ik voelde me zo gemakkelijk thuis in de eenvoud van het landleven. Zie je me daar zitten, na het legen van de asla, in kleermakerszit met een bord op schoot, soep en volkorenbrood, mijn blik langs de grove balken van het kapotte plafond en de ruwe gebarsten stenen van de oude boerderij? En is het waar, dat we op reis beter zichtbaar zijn als de persoon die we proberen te worden? Of ontdekken we juist datgene wat onveranderlijk aan ons is, de meest hardnekkige kant van ons karakter?

Na drie dagen reisde ik verder. Er was weer een spoorwegstaking, dus ik strandde in Le Mans. Een hotel was geen probleem. Budget hotels zijn mijn guilty pleasure en ik zal ze altijd associëren met onmetelijke luxe. Ik trakteerde mezelf bewust om mijn gevoel van eigenwaarde op te peppen. De schone witte lakens, de grote comfortabele bedden, ik dacht (ten onrechte, zoals later bleek) dat mijn geest mijn lichaam zou kunnen helen. Le Mans was een mooi stadje, maar wat maakt het uit? Ik had een vaag verlangen om naar het zuiden te reizen, al was daar niets om te veroveren of te ontdekken. Ik wilde de willekeur ervaren zoals vroeger, opgaan in een avontuur, dansen op de benen der vergetelheid.

De spoorwegen bleven staken, dus ik was aangewezen op de duurdere TGV om in Bordeaux te geraken. Terug naar Parijs: mijn lange omweg via Normandië en Le Mans was ‘voor niets’, zoals men zegt. Terwijl de hogesnelheidstrein raasde door Midden-Frankrijk, probeerde ik te mediteren. Wat dwingt me nu tot deze schooljongen-chronologie? Waarom wil ik alles braaf vertellen? Er is nauwelijks iets gebeurd. Ik heb niks gedaan. Behalve een klein stuk camino de Santiago. Wat was dat een prachtige ervaring! Ik was bijna een hele dag pijnvrij en wandelde met mijn rugzak over de bergkam, het blauw van de Golf van Biskaje aan mijn rechterhand. Nu ik merk hoe krakkemikkig ik dit opschrijf, word ik overvallen door melancholie. De ervaringen bestáán wel, en ze waren zo mooi! Waarom leer je niet een bepaald soort schrijven en stiliseren, waarbij men hoofd- en bijzaken onderscheidt, geschikte metaforen kiest en een spanningsboog opbouwt? Waar komt dit weerwil vandaan? Is het postmoderne koketterie, faalangst, of juist een poging tot authenticiteit, die zichzelf met reflecties bepantsert?

In Bordeaux sliep ik één nacht in een jeugdherberg, waar een oudere man (die later heel aardig bleek) in het stapelbed naar mijn benen greep, en één nacht in een zeer comfortabel hotel met Viennoiserie bij het ontbijt waar ik van moest huilen.

De Camino de Santiago begint in Irún, het Spaanse stadje over de grens bij Hendaye. Ik mocht gratis overnachten in de Albergue de peregrinos waar een buitengewoon vriendelijke man mijn route voor de volgende ochtend uitlegde. De man vertelde me bij het ontbijt over zijn vier pelgrimstochten, en in vlug Spaans dat ik probeerde niet te verstaan over (meen ik) het overlijden van zijn echtgenote. Rust onvoorwaardelijke vriendelijkheid altijd op een fundering van intense droefheid, vroeg ik me af terwijl ik van de café con leche dronk die hij had gezet en de stukken geroosterd brood met aardbeienjam at. De man gaf me een officieel pelgrimsboekje en schreef me in in een systeem. Ooit ga ik de route afmaken, want als je iets zo eenvoudig kunt worden oefent dat een grote aantrekkingskracht op me uit. Kamiel de pelgrim! Geen rare pretenties meer, maar een identiteit die je kunt waarmaken door je ene voet voor je andere te zetten.

De wandelroute over de bergen van Irún naar San Sebastián was fantastisch. Ik was blij dat ik het lange stuk met gemak kon lopen, en die avond in de Spaanse havenstad zonder zere benen kon slenteren. Zie, dat klinkt als een mededeling uit een reisverslag, want het is een wapenfeit. De reiziger heeft iets gepresteerd. Wat was je tijd, Kamiel? Met hoeveel kilo bepakking? Metrics. Maar wat wil je dan met dit narratief? Is het mogelijk om de lezer door middel van taal iets van die bergkam te laten ervaren, die hoge groene heuvels met de verstrooide rotsblokken en verdwaalde schapen, tegen het strakke azuur van de oceaan beneden? Van de verkwikkende wind en de granieten uitkijktorens, de smaak van vers water als je het daarboven drinkt. Van het afdalen naar het dorpje Donibane en het boottochtje over de smalle baai. Het is niet mogelijk.

Een paar weken later lag ik op het gras in een park in Syracuse, Sicilië, en hoorde hoe een oudere Amerikaanse toerist met zijn jongere dochter over iets medisch sprak. Er is geen reden waarom ik daar was.

Ik nam vanuit San Sebastián de sneltrein naar Madrid. Ik liep vele kilometers door de hoofdstad, voordat ik me in een klein doorrookt hotel opsloot, dat ik even verliet voor een goedkope, copieuze maaltijd in het restaurant ertegenover. Spanje was die dagen ook in de ban van demonstraties: de artsen staakten voor betere toegang tot zorg. Ik bezocht een grote demonstratie op het Plaza de Cibeles, anoniem tussen de verontwaardigde medici met hun spandoeken en leuzen. Misschien mogen we hopen dat zoiets als ‘de samenleving’ voor ons zorgt als we ziek zijn. En wat we mogen hopen, kunnen we ook eisen. Het moet steeds opnieuw geweven worden in onze social fabric, zodat die niet gaat scheuren. Ik nam wat foto’s maar begreep dat ik weinig kon bijdragen. Ik zou me wekenlang moeten inlezen om een journalistiek artikel te schrijven, en tegen die tijd zou dit nieuws weer zijn ingehaald. Het weer was aangenaam. Ik ging ergens op de brede boulevard zitten glimlachen naar de mensen, mijn groene rugzak naast me op het gras. Een mannetje zonder eigenschappen, vervluchtigend. Ik las een boekje over healing op mijn telefoon, maar ik ben dat allang weer vergeten.

Iets minder dan een maand na Madrid stapte ik door de sneeuw op een berg in de hoge Tatra. Halverwege een helling ging ik liggen in de sneeuw (de skibroek die ik droeg kwam goed van pas) en genoot van het serene uitzicht over het bevroren meertje en de besneeuwde sparrenheuvels. Wat er viel te bereiken was niet de top, maar gemoedsrust. Ik slaagde daar niet in.

Van Madrid gaat er een trein naar Vigo, een snelle AVE. Vigo was een aangenaam. Ik heb er geen musea bezocht, maar wel een tandarts, aan wie ik mijn klachten in het Spaans kon uitleggen. Daar was ik trots op. Ik had iets visachtigs gegeten op een oud terras. De luxe van het hotel werd steeds absurder. Wat doe ik op die frisse lakens terwijl buiten en in de oorlog mensen verrekken, en mijn gebit is helemaal niet klaar voor een hotelovernachting. Nee, dan Porto. Wat een prachtige stad, wat een levendigheid, wat een aanblik van toeristen met hun lijstjes. Ik kwam er een Koreaans stel tegen dat naar een restaurant ging omdat een Koreaanse reisblogger erover had geschreven. Er waren, I kid you not, alleen maar Koreaanse gasten, die allemaal waren gekomen vanwege dat blog. En zo moet dit literatuur zijn. Ik laat iets zien.

In Lissabon werd ik driftig toen een grote man me in een trappenhuis toebeet dat er geen hotel is, terwijl dat er wel was. Met stress in mijn aderen belde ik het hotel op om mede te delen dat ze een klant verloren hadden. Weer is het de interactie met andere mensen die mijn verhaal structureren, en niet mijn esthetische indrukken. Er valt niets te halen, er valt nergens iets te halen. Ik kwam terecht in een youth hostel waar jongeren goedkoop zopen. Ik maakte goede sier door in verschillende talen met de mensen te praten, maar ik hoorde er niet. Net zo min als in de jeugdherberg in Bratislava een paar weken later. Ergens comfortabel overleven is niet leven.

Ik stond met mijn voeten in de Atlantische Oceaan en dat voelde heel goed. Ik stond er sterk, het was alsof ik precies wist wat ik allemaal ging doen, zonder dat ik eraan hoefde denken. Een pilaar op een strand, ergens voor de kust bij Sintra, waar ik net een healingsessie van 70 euro had gedaan met een aardige Braziliaanse mevrouw die mijn handen had vastgehouden in een kamertje. Zoveel jaren zonder vooruitgang. En ik zou de reis ook zo afsluiten, zonder upgrade, promotie, ‘stap verder’. Ik reisde vanuit Slowakije direct terug naar Nederland, maar omdat ik geen reservering had voor de nachttrein moest ik op het station van Ostrava een halve nacht wachten. Er was een hysterische schreeuwer aanwezig, waar de bewakers zoet mee waren. Het betekende allemaal zo weinig.

Het is fijn om pulp te schrijven, het kan je geest openen. Maar misschien is het zo dat je minder goed kijkt wanneer je er niet in een voorgegeven vorm een stuk over moet schrijven. Ik was overal tegelijk tijdens deze reis. In Siena bijvoorbeeld, een mooie Toscaanse stad die ik vanwege haar klank en historie altijd al wilde bezoeken. Ik at er in een rustiek restaurant, waar ik de uitstekend geklede Italiaanse jongemannen aan een ander tafeltje gadesloeg. Keurige truien, sjaals, kapsels, mimiek en gestiek. Het was een genot voor het oog en ik fotografeerde de jongelingen heimelijk. Je ziet me daar weer zitten, aan dat tafeltje in de hoek, te druk met observeren om me eenzaam te voelen, de goden dankend voor de verrukkelijke wijn en de hete cuattro formaggi op mijn bord. Ik zat rond die tijd ook op dat terras in Merida, met een bak olijven en een groot glas wijn die nog lekkerder was. Merida de hoofdstad van Lusitanië. Romeinse aquaducten die ik met mijn mobiele telefoon fotografeerde. Het korte gesprekje met een oudere mevrouw, aan wie ik vroeg hoe ik een foto kon nemen vanuit een bepaalde invalshoek, omdat mijn lieve vrouw me die foto had gestuurd en we het spelletje deden om een foto vanuit dezelfde hoek te maken. Dat gesprekje herinner ik me. De mevrouw had een hondje. Por allí, señor. Ik hield ook wel van de stenen van het aquaduct en de andere opgravingen in Merida, maar het meest van de kleine vriendelijkheden van mensen.

Ik heb dus niks anders te zeggen dan “wees aardig voor elkaar”. Ik ben hier ook nauwelijks meer aanwezig. In Wenen stapte ik uit de nachttrein waar ik in Rome was ingestapt, en nam de trein naar Bratislava. In Barcelona sliep ik in een jeugdherberg waar ik kort sprak met een Duitser in Lederhosen die niet wist wie Walter Benjamin was, wiens monument ik de dag erna zou opzoeken. Ik wilde een essay schrijven over de gedeelde cultuur, wat de Duitser Bildung noemt, en die steeds meer in gevaar komt door de opmars van sociale media. In de douche van dat hostel vond ik een handdoek met een bloedvlek, en ik attendeerde de vriendelijke Colombiaanse achter de balie daarop. Wat moest ik in Barcelona? Wat moest ik in Perpignan? In de trein werd ik lastig gevallen door drie jongeren. Toen ze me op het perron van Perpignan betastten, met de overduidelijke intentie om iets van waarde uit mijn zakken te halen, riep ik zo hard ik kon au secours! Een viertal gendarmes kwamen het perron op rennen, als in een film. De jongens konden zich niet legitimeren en zaten in de problemen. Ik verloor op slag mijn Frans en bedankte de gendarmes (witte mannen, en de jongens helaas niet) voor hun inzet. Ik sliep in een Ibis Budget maar kreeg een upgrade voor mijn hotelontbijt. Vers fruit, heerlijke gebakjes, espresso, confiture, bruschetta. Wees aardig voor elkaar. Ik vrat mezelf vol. De nacht daarna bracht ik door op een bankje in Nice, op de boulevard, luisterend naar de Middellandse Zee.

Maar ik was in die tijd ook in Córdoba, de enige plek die ik écht wilde zien. Het lukt me zelden om mezelf zo voor de gek te houden dat ik een bepaalde stapel stenen ‘gezien moet hebben’. De kathedraal-moskee van Córdoba met die mooie bogen, dat wilde ik beleven. Zou ik er verlichting kunnen vinden? Zie je me daar staan, onder dat fenomenale plafond van die kathedraal, in stille verering van het architectonische meesterschap? Waaraan zou Kamiel denken? Hoe kan een plek met elf euro entree troost bieden? In dit gebouw waar het Katholicisme en de Islam zo vredig in elkaar over lijken te gaan, sieren bonte regenboogvlekken de steunpilaren, veroorzaakt door de glas-in-loodramen. Wat deed ik? Ten eerste at ik een stukje van het gebouw. Dit doe ik altijd wanneer een gebouw me bevalt. Ik krab een klein stukje kalksteen ergens uit een hoekje en vergruis dat tussen mijn tanden. Het is oprechte religieuze intuïtie, en niet gewoon mafkezerigheid. Maar hier ontdekte ik nog iets veel mooiers. Ik zag hoe de andere toeristen de moskee-kathedraal fotografeerden. Ik vond hun lichaamshouding, hun blik, de dynamiek van het foto’s nemen, prachtig. Wanneer er meerdere mensen bij betrokken waren, herinnerde me het aan Bijbelse scènes, al kon ik niet precies uitmaken welke. Vervang de telelens door een zwaard en je hebt een caravaggio.

Kamiel liep meer dan een uur rond en maakte talloze foto’s van mensen die foto’s maakten. Het was briljant, want de mensen namen hem niet waar, zoals de beroemde gorilla in het experiment van Chabris en Simons. Waarom vond hij deze menselijke vormen mooier dan ‘waar hij eigenlijk voor was gekomen’? Waarom laafde hij zich niet in stilte aan de architectuur van vele eeuwen? Het leek op een oorspronkelijke artistieke motivatie. Dat is moeilijk te verklaren. Ik had een paar mensen zien fotograferen en dorstte naar herhaling. Ik ging gaandeweg steeds meer in mijn impromptu project geloven. Weer zijn het de anderen die de boog van mijn verhaal spannen.

De anderen zijn helemaal niet de hel, Jean-Paul. Ze zijn de pezen van onze boog (ons intellect is de pijl, en een doel hebben we niet).

Tussen Nice en Siena ligt Genua. Daar sliep ik nacht in een alleraardigst pension. Ik probeerde er Ilja Pfeiffer te ontmoeten, maar die legde net de laatste hand aan zijn meesterwerk Alkibiades. In zijn voetsporen slenterde ik door de stad, die schitterend is. Mensen moeten vaker naar Genua. Ik herkende een man van een foto die Ilja Pfeiffer van hem had genomen. Hij zat op het terras aan het Piazza San Lorenzo waar de schrijver vermoedelijk woont. Ik sprak de man aan, deelde de foto en voerde een gesprek in zeer gebrekkig Italiaans over onze dochters. Ik voelde dat ik leefde.

Het had allemaal beter gekund. Ik had me ergens voor kunnen interesseren. Enkele dagen later in Syracuse deed ik net alsof ik Archimedes heel interessant vond. Bij zijn standbeeld (een bijzonder monument op een prominente plek in Syracuse) las ik over het genie dat Syracuse in 213 BC wist te behoeden voor de Romeinse belegeraars. Daar bestaan uitstekende video’s en artikelen over. En na een uur is de 22 eeuwen oude held zijn glamour alweer kwijt, en ga ik een ijsje eten. Aanhoudende fascinatie, dat is een gave. Ik ben jaloers op mensen die jarenlang gefascineerd kunnen zijn door een bepaald insect, of een historisch figuur, of een eigenschap van priemgetallen. Ik ben hooguit gefascineerd door wat taal kan, niet kan en Lacan (en heb verder overal lak aan).

Pulp. De neerslag van een treinreis door Europa van vijf weken. Het was een mooie mislukking. Nu ik het, door chronische pijn en concentratiegebrek alweer enkele maanden later, opschrijf, begrijp ik dat je niet zomaar kunt schrijven. In het land van Zomaar zijn we allemaal gelijk. Misschien moet je een fascinatie ontwikkelen voor je eigen blik, je unieke manier van kijken. En net zo lang door gaan over details totdat ze er toe doen. In een restaurant genaamd Scuala Alimentare in Syracuse zat ik aan een tafeltje naast een ouder Brits echtpaar. Hij was wiskundige en ik schaamde dat ik zo weinig parate kennis heb van de hogere wiskunde. Het koppel voerde een dialoog die waardig is voor een roman: hij wilde een hele fles wijn bestellen maar zij suggereerde losse glazen, waarop hij haar probeerde te overtuigen en zij overstag ging; daarop zei hij dat zij de fles moest bestellen omdat ze dat altijd deed; toen ze even later terugkwam bleek er een misverstand te zijn, dat de ober kon oplossen, waarna het stel zijn ritueel voortzette, en ik romantiseer dit slechts gedeeltelijk, met de calzone en het koolzuurhoudend water. Maar ze hielden van elkaar, en van hun apartementje op Sicilië, dat kon ik zien.

Ik mocht de woorden I am a writer uitspreken. Simpel. Iemand die duizend woorden per dag schrijft, zoals een metselaar duizend stenen stapelt. Geestelijke speciemengers, en de betonmolen waarvan zij gebruik maken. Metaforen zijn leven! In de Hoge Tatra at ik een bord warme soep in een berghut voor wintersporters, enkele dagen na mijn bezoek aan Sicilië. Ik heb het stadje La Spezia bezocht, maar ook dat betekent niets. Ergens moet een mens beginnen, ergens moet hij grond vinden voor zijn zelfwaarderling. Ik liep door nachtelijk Lissabon, ging bij het bronzen standbeeldje van Pessoa langs omdat ik vind dat dat ding voor café Brasileira iets voor me moet betekenen. Ik keek naar de breakdancers die daar hun show opvoeren. Liep door naar een restaurant. Nu pas begrijp ik waarom zo’n relaas oneindig saai is. Wat nou de wereld door de ogen van een ander, vicariously, ervaren? We zijn elkaar niet. En toch. De vrijheid om slecht en onsamenhangend te mogen schrijven, is bevrijdend. De woorden verklonteren, wrden te hard, vrmen rigide muren om ervaringen tegen de gure wind van het nihilisme. Het is allemaal al duizend keer gezegd, oneindig goed, oneindig slecht.

Geef een reactie