Je ligt prinsheerlijk uitgestrekt op een donzen dekbed in een hotelkamer in het centrum van Parijs, en ziet de schaduw van de Biedermeier pendule langzaam over het reliëf in het plafond kruipen. De tikken zijn traag en stroperig. De ramen zijn dicht. Iemand heeft ze dicht getekend. Het is precies warm genoeg, onder het dekbed voel je je lichaamswarmte en je benen kleven wat aan elkaar. Er is een boulevard onderaan het raam, maar die is stil. Je sluimert weg, en dan is ze plotseling bij je, plotseling grijpt ze je bij de keel: de doodsangst. Onverwacht zit ze op je en drukt haar koude vingers tegen je strottehoofd. Iedere twijfel of ze zelf misschien niet erg eenzaam is en harde, bevestigende sex van je wil is uitgesloten. Ze is killer dan een mens kan zijn. Het angstzweet maakt je hele lichaam klam, je wilt je verplaatsten maar je bent verlamd en bovendien is je arm afgekneld omdat je erop bent gaan liggen. Je staart naar haar bleke gezicht met de loden lippen dat zonder uitdrukking boven je hangt en je knijpt je ogen dicht. Flarden van wat je geleefd hebt woelen voor je ogen, fragmenten van erkenningsceremonies en treurnisplechtigheden, vetes en liefhebberijen verstrengelen zich tot een dikke kluwen ervaring die de tijd probeert af te zweren. Dit is je afweer. Zo probeer je iemand te zijn tegenover het vale gezicht, een persoon zoals je die altijd tegenover iedereen bent geweest. Maar het is ijdel1. Het romantische ideaal, een persoon te zijn ten overstaan van de kille doodsangst, met een eigen naam en een eigen lievelingskleur, zodat je onder applaus als persoon van het toneel kunt verdwijnen is ijdel. We zijn geen persoon als we in doodsangst zijn, want we worden niet aangesproken, we worden niet herkend en niet naar ons visitekaartje gevraagd. We zijn organisch plasma als we doodsangsten uitstaan, anoniem weefsel dat in een akelige trillingstoestand is gebracht. Vanzelfsprekend hebben we het hoogste woord wanneer we over de doodsangst causeren. We voelen ons dan persoonlijk gekwetst en vertellen hoe de doodsangst het oorspronkelijkste is, de oorsprong van al onze angst voor muizen, vliegen, kakkerlakken, nagelschaartjes, water, hoogtes, borsten, elkaar, opperwezens, leeuwen en tijgers.
Maar zo zit de vork niet in de steel. In werkelijkheid zijn onze normale angsten simpele afweerreacties tegen alles wat voor ons gevaar symboliseert. Normale angsten zijn de werking, dat is de betekenis van die symbolen. Een muisje bijvoorbeeld, dat plotseling door onze broekspijpen kruipt, roept natuurlijk een schrikreactie op voordat we het muisje herkend hebben. Maar nog voordat we het ons bewust worden, associëren we het met de wereld waarin we opereren en de symbolen voor het gevaar. We zijn niet alleen geschrokken, zoals bij een flauwe por in de rug van een goede vriend op een onverwacht moment, we zijn ineens echt bang. Omdat we onze leefwereld hebben afgebakend met bepaalde symbolen die niets anders betekenen dan de trits aan fysiologische afweerreacties: versnelde hartslag, piepende ademhaling, rapide toename van de adrenaline-concentratie in ons bloed, verwijde pupillen. We hebben zulke symbolen nodig, omdat we ons het Unheimliche moeten kunnen voorstellen, want alleen dan kunnen we ons ergens heimlich2 voelen.
Voor de één volstaan een paar muisjes die onverwacht over het parket trippelen, een ander heeft dikke met onheil geïnfecteerde stinkende ratten nodig die tegen z’n benen omhoog lopen – iedereen die zich ergens heimlich voelt kan wel iets bedenken waar hij echt bang van is. Het feit dat we vooralsnodig zeer sterfelijk zijn helpt ons daarbij ongemeen, want het geeft aanleiding tot legio bruikbare angstsymbolen zoals giftige slangen, hergebruikte infectienaalden, schietwapens, ravijnen, kortom alles wat doodt. De cultuur waarin we opgroeien levert daarnaast een uitgebreid reservoir aan angstsymbolen, waarvan sommige ook zeer de moeite waard zijn. In de bijbel staat „Heb geen angst meer, want Jezus heeft de wereld overwonnen“ (Johannes 16:33). Bang mogen we niet meer van de wereld zijn, maar van slechts één verdwijnpunt: God. De bakenen aan de rand van de leefwereld zijn vervangen door een grote vuurtoren er middenin, die stiekem ook Jezus is. Dat werkt in principe reuze aardig: het produceert Heimlichkeit in onherbergzame gebieden. Maar er zit ook een gevaar aan. Het is een universeel symbool, en kan mensen die ermee werken overijverig maken zodat ze anderen proberen te bekeren en ze schrikken er – doordat hun angstsymboliek aan bloedarmoede lijdt – niet voor terug hun hoofden eraf te hakken wanneer dat niet lukt.