De filosoof leest #1: Geschiedenis van werk

De filosoof leest een interview met Jan Lucassen, een emeritus hoogleraar sociale geschiedenis die na zijn pensioen een levenswerk schreef over de geschiedenis van werk.

Lees hier het interview in een ander tabblad.

Welkom terug in dit tabblad. Het interview begint met small talk over ’s mans liefde voor zijn werk. Hij geeft aan dat hij van resultaat houdt, iets “puur voor de lol” doen is niet leuk. Het deed me een beetje denken aan de auteur van een recent artikel in de Groene over luiheid, geschreven door een auteur die graag heel druk bezig is. Natuurlijk is het gekleurd wat we horen over werk van mensen die voor hun werk over werk schrijven. Toch wil ik niet in vooringenomenheid mijn anarchistische laarzen op tafel gooien. Lucassen bedrijft wetenschap en sociale wetenschap moet dringend serieuzer worden genomen, en niet de speelbal van onze politieke voorkeur, zoals Charles Murray zegt.

Lucassen, zijn Volkskrant-interview staat naast me op mijn tweede beeldscherm, dat ik voor 5 € bij de kringloop kocht (zo snel gaat de throughput van materiaal), heeft sinds zijn jeugd in Limburg een fascinatie voor werk. Ik kan me er wel iets bij voorstellen. Ook voor mij hadden de eerste echte baantjes waar je geld voor betaald kreeg (aardbeien plukken, afwassen, helpen in warenhuizen) iets sacraals. Het loon was geobjectiveerde waarde: je activiteit werd op onmiskenbare wijze gewaardeerd. Natuurlijk was er ongelijkheid en kunnen we vakantiebaantjes voor 15-jarigen die maar één tweedehands beeldscherm per uur (ha!) betaald krijgen, als uitbuiting zien – ze krijgen wél betaald in dezelfde klinkende munt als iedere CEO. Oftewel: de ongelijkheid is geen metafysische ongelijkheid, er is social mobility, de olie die de Amerikaanse droom zou moeten smeren.

“Na mijn pensioen kan ik er lekker aan werken” lees ik met een gniffel. Is dát niet de leisure-maatschappij die Keynes voorspelde en waar Ernst Bloch terecht zijn vraagtekens bij stelde. Want wanneer je niet terug kunt kijken op een productieve carrière als sociale wetenschapper, ben ik bang dat je nooit het gevoel krijgt dat je ergens “lekker aan kunt werken”. Zonder zin en geobjectiveerde waardering wordt zingeving heel lastig.

 

Inkomensongelijkheid

Lucassen stelt in zijn boek dat beroepen als verpleegkundigen veel beter betaald moeten worden. Helaas kunnen we dat ‘als samenleving’ niet opbrengen, onder meer door de lastige lagen bureaucratie en de op hol geslagen marktwerking. Het ideaal van meritocratie (zie Michael Sandel) is mooi op papier, maar kan met een eenvoudige gedachtenkronkel worden geproblematiseerd. Wat zijn “merites” vanuit het perspectief van een complex sociaal systeem? Slechts aan de oppervlakte is het een projectie van wat we er zelf mee associëren (wanneer er nog zoveel sociale cohesie is dat we allemaal min of meer hetzelfde als merite of deugdelijk beschouwen). Meritocratie is vaak niets meer dan een propagandaterm voor laisser-faire, en het tragische is dat een tandeloze overheid met lukrake maatregelen corona-stijl het probleem alleen maar verergert.

Over de opkomende ongelijkheid is Lucassen verfrissend genuanceerd: “in delen van Afrika heb je ook na de landbouwrevolutie nog millennia gehad waarin de herverdeling van hulpbronnen zwaarder woog dan individuele bezitsgroei.” En niet alleen in Afrika – ik ben benieuwd wat hij vindt van het postume boek van David Graeber The dawn of everything.

Bij een bewering beginnen mijn oren te klapperen, namelijk dat een “echt sterk gelaagde samenleving” alleen mogelijk zijn in markteconomieën omdat bezit daar wettelijk is beschermd. Hij zet dit af tegen de Sovjet-Unie of de katholieke kerk en (misschien ligt het aan de vertaling, het boek verscheen oorspronkelijk in het Engels) het lijkt alsof markteconomieën als overtreffende trap van die afgedankte ideologieën worden opgevoerd. Het gaat natuurlijk om gelaagd: layered. Een middenklasse veronderstelt een markteconomie. En voor een vrije markteconomie die trouw blijft aan haar eigen ideologie, geldt the sky is the limit. Lucassen formuleert dat heel mooi: “Hoe krijg je een meer egalitaire samenleving waarin het initiatief beloond wordt, zonder dat dat initiatief over-beloond wordt? Dat is denk ik de grote vraag.”

 

Basisinkomen

Lucassen zegt spontaan “Ja. Tuurlijk” tegen het basisinkomen. Rutger Bregman kan tevreden zijn. Heel terecht stelt hij dat we goed moeten nadenken over de bureaucratie, want als er iets fout gaat is er voor de overheid geen alternatief. Goed, dat zou een toepassing kunnen zijn van een blockchain. Er is empirisch (of democratisch!) een bedrag vast te stellen dat naar onderen voldoende bestaanszekerheid biedt, en naar boven toe voldoende motivatie (ik wil een auto en een wasmachine!) mogelijk maakt. Het Spartaanse basisinkomen waarover ik al eerder schreef.

Een heel belangrijk aspect is autonomie. Lucassen zegt “Ik denk dat werk, wil het écht persoonlijk bevredigend zijn, vanuit een maximum aan autonomie en initiatief moet gebeuren.” Maar wat als het maximum aan autonomie en initiatief niet genoeg is? Je kunt eigen initiatief maximaliseren in een paraplufabriek maar dat is geen garantie voor persoonlijke bevrediging. Het is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde. Er is een betere, objectieve (antropologische) maatstaf nodig: je kunt nog zoveel “eigen initiatief en autonomie” krijgen, wanneer je baan het graven en vervolgens weer dichtgooien van kuilen is, schiet je er niks mee op.

Inderdaad kon Lucassen weinig met de bullshitjobs van Graeber. Volgens mij heeft hij Graebers werk niet grondig gelezen, want Graeber maakt juist werk van het categoriseren van objectieve bullshitjobs: baantjes bijvoorbeeld onder een manager die bestaan om te garanderen dat die manager veel mensen onder zich heeft. Tamelijk naïef suggereert Lucassen dat Schiphol de mensen wel uit de kantoren zou halen en ze op andere plekken inzetten. Het feit dat bullshitjobs moeilijk te elimineren zijn, wil juist niét zeggen dat het geen bullshitjobs zijn.

Daar laat ik het voor vandaag bij. We leven in een tijdperk waarin we de luxe, en de verantwoordelijkheid, hebben om na te denken over de zin van ons werk. De menselijke geest is flexibel, fragiel en bevattelijk voor wensdenken: het is niet moeilijk om iemand ervan te overtuigen dat de bullshitjob die hij decennialang heeft gedaan, een serieuze bijdrage voorstelt. Over mijn persoonlijke voorlopige oplossing, een strikte scheiding van money and meaning zou ik graag van mening wisselen met de professor in een debat in de Balie!

Geef een reactie