zie hopmannen de vlaggen hijsen
stramme buitenlui, de wind in’t vlashaar
die voortstappen langs
gedolven waterwegen
buldervaartse kerels zijn dat,
met de branie in de kraag
buiten zwelgt
opbulderende stormhagel
maar wij bollen ons op achter de ramen
het kreukleer gaat jaren mee
met groene tepels danste je
in het weke maanlicht
de sentimenten stapelen zich op
overmand zijn zelfs de knoertige knakkers
die paarsgewijs de zwaarte torsen
het staat al in de historiën beschreven
hoe de mens torsend de weg gaat die niet rond is
in het zweet zijns aangezichts
we blijven de torens doorverven
we blijven gewoon dubbelklikken
rimramt u maar, komt u maar
veertien eierdooiers bij ’t ontbijt
en een kopje koffie tegen de vergankelijkheid
maar ’t deert niet
* * *
was het inzicht
toen ik als jongen schreef
hoe eindig we zijn