Gisteren herlas ik ’t dichtertje van Nescio, een verhaal van bijna honderd jaar geleden dat speelt in Amsterdam. Het verhaal maakte een frisse indruk omdat ik het associeerde met mijn ervaringen van Amsterdam: stond er iets over een tram, dacht ik aan de moderne trams en stond er iets over een ontmoeting met de Duivel op het centraal station, dacht ik aan mijn laatste herinnering van die plaats, een plein vol mensen en een gebouw in de steigers.
Eduard het dichtertje beschouwt zichzelf op het pad dat leidt naar het graf, en het grijze hoofd van z’n vader drieëntwintig jaren voor ‘em en zijn dochtertje een gelijke afstand achter ‘em. Maar zijn ambitie is anders: een groot dichter wil hij worden, om dan te vallen. En hij voegt de daad bij het woord door betrapt te worden tijdens het overspel met Dora.
Ik wil hier niet dit verhaal niet verder analyseren, dat laat ik over aan mensen van half mijn leeftijd, en slecht een verwantschap met Dostojewski vaststellen. Het gaat mij om de figuur van dat dichtertje, zijn ambities en verliefdheden. Zo’n dichtertje geloof ik ook ooit te zijn geweest, maar nooit intens en consistent genoeg. Ik geloof dat ik speelde dat ik zo’n dichtertje was, en dat was waarschijnlijk eerder om de meisjes te behagen dan omgekeerd.
Hoe dan ook: waar zijn zulke dichtertjes vandaag? Ik vind ze niet bij de subsidieclubjes, daar zitten vooral mensen die organiseren en netwerken en hielen likken en aan hun financiële zekerheid denken – precies wat ’t dichtertje niet doet dus. Ik vind ze niet op facebook, daar staat veel gezelligheidspoezie en een enkele pathetische Aufschrei, maar die lijkt dan niet doorleefd. Ik vind ze niet in de boekwinkel, waar een stel papieren gedichtenboeken op een rek liggen die krampachtig proberen “vernieuwend” te zijn terwijl ze toch moeten voldoen aan de benevelende eisen van de elitaire recensenten.
Mocht u zo’n dichtertje kennen, zoo vraag ik u vriendelijk hem op de hoogte te stellen van het bestaan van mij. Ik zoek namelijk iemand die aan zijn woorden lijdt.