De wild in het rond dollende kinderen op hun speelplaats doen al iets vermoeden; bij de iets grotere kinderen die hand in hand lopen en elkaar giechelend enorme stukken suikerspin in hun mond stoppen zijn we op een heet spoor; nog weer iets oudere mensen die hun eerste schreden op de carrièreladder hebben gemaakt en op een mooie dag elkaar een ring om de vinger schuiven voor- of nadat ze de blijde boodschap van de gestaag groeiende ronding onder haar wollen trui ervaren; een ruim decennium later, wanneer hobbelpaarden en ander ongeletterd speelgoed al lang weer op zolder staan, als ze na 50 weken werken de afwas aan ranzige wasbakken in de Languedoc gaan doen; of nog weer later, als ze erelid worden van de tennisclub waar ze ineens zoveel tijd voor hebben; en tenslotte, in de koffiehoek met grijs gevederde lotgenoten het naderbij snellende einde afwachten – ergens in het midden worden ze begeleid door ze de vrolijkheid. Ergens, in de gedaante van een waggelende eend die ik ben vandaag zo vrolijk neuriet, of als een kwispelende poedel loopt hij dan een stuk met hen mee op het levenspad.
Om vrolijk te zijn moet je je van de situatie bewust zijn. Een gierende en kwijlende overgrootvader die zomaar lacht en zijn tandeloze enthousiasme met bezeten dirigeerbewegingen kracht bijzet, telt dus niet. Vrolijk zijn zij die meestal onverwachts verrast worden, die zichzelf plotseling terugvinden in zeer bekoorlijke situaties, en daarbij beseffen dat die situaties eigenlijk heel gewoon zijn.
Het is niet de voldoening die mensen beleven tijdens een zeldzame zonsverduistering (dieren kruipen slechts in hun holen en planten wenden zich zwijgzaam af), het is de de lust die we ervaren wanneer we beseffen dat ons iets heel speciaals is overkomen, en dat speciale in het volgende ogenblik kunnen relativeren, niet zo zwaar nemen. Als we het namelijk te zwaar nemen, zal de vrolijkheid snel omslaan in angstvallig streven, om het behaalde resultaat veilig te stellen, en een gevoel van aanspraak zwelt in ons gemoed, en zelfs verontwaardiging bij de gedachte, dat het ook uit had kunnen blijven.
Er zijn genoeg medeburgers die een heel arsenaal sluimerende talenten paraat hebben zodra ze door de vrolijkheid gepakt dreigen te worden. Na een welverdiende maar onverwachte promotie – ik bedoel een verhoging in het ambt – bolderen ze niet vol vrolijkheid in een van ’t Hek-bus naar de Bretagne, nee ze snuiten een keer hun neus en strepen de gedane festiviteit door in hun agenda. Bij de geboorte van hun eerste kind wordt het tweede gepland, en zijn oudedagvoorziening gelijk erbij. In bed is lachen taboe, en vrolijk zijn is iets voor wezens die het ware leven niet kennen.
In Nederland is deze manier van denken boven de rivieren alom bekend. Ze is in de laatste jaren ondergronds gegaan, en heeft niet veel meer te maken met de curieuze zwarte kousen of het spreekwoordelijke calvinistische vingertje. Met calvinistische kolenschoppen wordt er ondertussen aangepakt, en wie al te vrolijk wordt mag een weekje doorbakken aan de costa’s of in andere postmoderne kroketkolonies waar we cursussen kunnen volgen.
Maar laat ik niet te hard van stapel lopen, niet voordat het schip is opgekalefaterd en zeevaardig is gemaakt. Vrolijkheid heeft iets met fantasie te maken. Want wat we nodig hebben om iets echt als een bijzonder voorval te waarderen (een stralende zon, een sneeuwlaag op de bomen, lof, ganze-eieren, geld, geitenkaas, status, stationsrestauraties, macht, marsepein) en tegelijkertijd niet zo belangrijk te nemen. Daarvoor is fantasie nodig. Zonder die fantasie is de kans aanwezig dat iemand zijn levensweg afstemt op de mantra „nou, daar word je ook niet vrolijk van“, en zijn of haar volledig geërodeerde vermogen om vrolijk te zijn met alle macht wil wreken op z’n sociale omgeving. Het talent om vrolijk te zijn is het talent, een verhaal in de juiste toonaard ergens omheen te verzinnen. Uitgerust met die vaardigheid worden mensen vrolijk van kleinigheden die ze dagelijks meemaken.
Wat is de juiste toonaard? Er lijken twee tegenstrijdige stromingen aan het werk. De ene wil bakboord en met halfvolle zeilen bij vol bewustzijn genieten van de verantwoorde voorpret; het andere wil stuurboord en juist snel buitengaats, het avontuur tegemoet en alles wat aan de horizon opduikt bezingen in compromisloze uitgelatenheid. Misschien siert ons hier de rol van eenzame strandjutter, die tijdens lange wandelingen over het strand de restanten van deze controverse inzamelt en ze ’s avonds met een glaasje oude genever grinnikend bestudeert.