Aansprakelijkheid

OLYMPUS DIGITAL CAMERAWe hebben een eenvoudige manier om daden te ordenen, namelijk aan de hand van de bijbehorende dader. Een bankoverval, een moord in oud-Zuid, of het kopen van een appelbeignet, daden die op iemands naam komen te staan. Die kan er dan op worden aangesproken. Zijn daad wordt officiëel daad (en niet slechts iets dierlijks) door de onmiddellijke consequenties, het gillende alarm en de achtervolging, de eenzame opsluiting in de bajes, een euro uit je portemonnee halen, daardoor zijn het daden. We zijn dus alleen aansprakelijk voor iets dat we door die aansprakelijkheid zelf mee vormen. Goed, je zou de appelbeignet natuurlijk kunnen stelen. Dat is dan een andere daad. En doordat we, voordat we ons zelf inmengen, reeds voor aansprakelijk worden gehouden, kunnen we dat haarscherp onderscheiden van de jonge hond die met z’n kwijlend natte snuit net bij de appelbeignets kan er er één opslokt. De hond is niet de dader, maar zijn bezitter die hem uit mededogen even van de lijn heeft gelaten, of de puistige bakkersknecht die de appelbeignets per ongeluk te laag op het schap heeft geëtaleerd. Aansprakelijkheid is iets waar we niet voor kunnen kiezen. Het is het polijst en de beschermende lak van onze daden, die zich zonder zouden ontbinden in een treurig proces van sociale verdierlijking.

We blijven aansprakelijk tot onze sociale dood, die in de meeste gevallen ongeveer samenvalt met de fysiologische dood. Pas wanneer de patriarch echt dood is, en niet slechts kwijlend op zijn einde wacht, kan zijn heb en goed worden verdeeld onder de erfgenamen. Men blijft mensen op hun daden aanspreken totdat hun kaars uitgaat, we creëren daders bij de vleet en aansprakelijk zijn herinnert ons eraan dat we leven. We zijn omgeven door een aura van rechten en plichten gemaakt van taal, spraak. Zodra we ons bewegen beweegt de zwerm van spraak zich met ons mee als een zwerm bromvliegen. We hebben aanspraak, we zijn aansprakelijk, we doen iets spraakmakends – door de spraak zijn we meer dan beesten.

Ik vind dat we er de draak mee moeten steken. Wat maakt het tenslotte uit of iemand van dezelfde knoken en hetzelfde vel boetedoening eist van iemand die hem schade heeft berokkend? Wat heeft het voor zin een wrok te koesteren tegen één bepaald organisch samenspel van pezen, spieren, botten, ingewanden? We kunnen ook – zoals in sommige fijnzinnige culturen in Zuid-Amerika en Polynesië – een willekeurig persoon aansprakelijk houden. We kunnen erom dobbelen, en de uitkomst voor een goddelijk decreet houden. Goed, dat mag absurd klinken, maar de absurditeit is tenminste zichtbaar in het ritueel. Dat onze pretentieus en zorgvuldig gecodificeerde spraakregelingen omtrent de aansprakelijkheid in hun diepste wezen niet minder absurd zijn, dat lijkt niemand te deren. Natuurlijk wil dat niet zeggen, dat ze niet nuttig zijn. Het is buitengewoon nuttig, de aanstichter met de consequenties van zijn daden te identificeren en een doosje met niet malse represailles boven zijn kop te legen. Hij kan ervan leren, de anderen hebben hun onderdompeling in het modderwater van de genoegdoening, etcetera. Maar zodra we definitief uit het oog hebben verloren, dat het een absurde bron is waar we uit tappen, zal deze ooit uitdrogen. De oeroude cultus van de aansprakelijkheid, als het ware de zuiverende lever van de monotheïstische cultuur, zal dan worden vervangen door de kille wetenschap van oorzaak en gevolg, die het eigenlijke doel, namelijk individueën te maken van ons vleesklompen die krijsend ter wereld komen, volledig uit het oog verliezen. De wetenschap zal zichzelf volkomen serieus nemen, en uiteindelijk zal er iemand opstaan die magneten aansprakelijk maakt voor het feit dat ze ijzer aantrekken. Dat hijzelf geen ijzer meer in zijn bloed heeft, zal hem ontgaan.

De aansprakelijkheid, als één van de mooiste artificiële concepten die onze cultuur van de Indusvallei tot aan de middellandse zee heeft doen opbloeien, is dan te grabbel gegooid. En dan zeggen we „Ha! Kijk eens wat een onbenullen dat waren die Romeinse koeiendrijvers. En kijk eens hoe mateloos intelligent wij dan wel niet moeten zijn!“ Er zal een generatie opstaan die niet meer in staat is met concepten om te gaan die ze in een gratieus gebaar hebben overgenomen van de geschiedenis en die ze moeten aannemen. Ze zullen menen dat ze kritisch zijn door alles volledig te ontleden, maar hun kritiek zal aan haar belangrijkste doel, namelijk zelfkritiek te worden, voorbij gaan. Om dat te voorkomen, daarvoor houd ik ons, geachte lezers, aansprakelijk.

Geef een reactie