Een eenheid is iets dat een functie vervult. Soms is die functie overduidelijk, zoals bij een notenkraker. Het scharnier hoort erbij, want het is essentieel om de kraak te zetten. Maar het plastic lieveheersbeestje dat Lotje erop heeft geplakt hoort er eigenlijk niet bij. Het is erop geplakt. Dat blijft een tijdje zo, totdat niemand zich meer herinnert aan de notenkraker zonder het lieveheersbeestje. En vanaf dat moment maakt het deel uit van de eenheid van de notenkraker. Want we stellen ons de functie, het notenkraken, niet meer zonder het lieveheersbeestje voor. We gaan het gestippelde kunstinsektje een naam geven. “Heb je de notenkever ergens gezien?“.
Bij andere eenheden ligt dat niet zo eenvoudig. De notenkrakersuite bijvoorbeeld, is een flink stuk muziek. De oorspronkelijke functie ervan is om Tchaikovsky’s idee over te brengen. Maar in warenhuizen voldoen luttele flarden ervan om de koopzucht van een winkelend publiek aan te wakkeren. De functie is veranderd, en daardoor zijn nieuwe eenheden ontstaan. „Samenvattend kunnen we stellen dat“ is een woordengroep die de functie vervult, de aandacht van de ingeslapen lezer weer op zich te vestigen, een eenheid dus. Naties zijn eenheden met de functie dat ze een bepaald territorium op een kaart afbakenen. Bomen zijn een eenheid omdat ze zo zijn gegroeid en de functie vervullen, boom te zijn. Toch?
Misschien is eenheid wel iets dat alleen in onze hoofden bestaat. Eenheid komt en gaat met ons mensen, die de dingen benoemen en op de meest voor de hand liggende wijze groeperen.
Maar een keiharde steen dan? Zo eentje waar geen boor doorheen komt, dat is toch meer eenheid dan een hoop grind dat we toevallig in een zak hebben gestopt? Hier moeten we oppassen. Een skala van eenheidelijkheid lijkt namelijk een contradictio in adjecto. Gelukkig kunnen we hier bijdehand antwoorden, dat we verschillende perspectieven hebben. En bij grind hebben we ook nog het perspectief van de losse steentjes zoals ze in onze schoenen knellen. Bij de keiharde steen kunnen we hoogstens zeggen dat het een mooi beeld bevat, ergens daarbinnen, dat er nooit uit kan worden gehakt omdat het gewoon te hard is. Eenheid betekent dus uiteindelijk niets anders dan het praktische onvermogen om iets in kleine stukken te kunnen hakken. Soms zijn er hele grote machines nodig om dat praktische onvermogen aan te tonen, zoals bij elementaire deeltjes, en dan is het tegelijk een theoretisch onvermogen.
Eenheid heeft altijd tot de verbeelding gesproken. Atomen, elementen, de wereld moet bestaan uit ondeelbare deeltjes, en het hele idee van een ondeelbaar deeltje is voor scherpzinnige denkers een paradox en dus olie op het vuur van onze fantasie. En eenheid heeft altijd een positieve connotatie gehad. Er wordt naar hereniging van landen gestreefd, naar een monetaire eenheid, etcetera. Dat iets de eenheidsgedachte tegenspreekt kan op zich al een sterk argument zijn. Dat is trouwens met veelheid precies hetzelfde. Maar bij nader inzicht is die veelheidsgedachte een afgeleide van de eenheidsgedachte. De integratie van zoveel mogelijk elementen, en voor dat doel de identificatie van die elementen – het is een logisch streven waaraan we niet ontkomen. Een streven dat door onze taal wordt voorgegeven, en daarom een streven waar we zelf weinig aan doen. Het is op zich genomen geen nobel streven.
Maar het kan misschien nobel zijn, het streven naar eenheid. We kunnen misschien het naakte streven naar eenheid, zoals het ten grondslag ligt aan al onze intellectuele inspanningen, opleuken met een vertraging of tierlantijntjes. We kunnen streven naar eenheid over veertien dagen, eenheid op krediet, of naar eenheid die we door een dicht bos proberen te ontdekken. Ons streven is dan met risico behept. Dat we uiteindelijk bij eenheid uitkomen, daaraan valt niet te tornen. Uit eenheid zijn we voortgekomen, en tot eenheid zullen we wederkeren. Maar dat we wat de manier van ons streven betreft grondige fouten kunnen maken, dat maakt dat streven een stukje nobeler. Dat is een definitie van leven: risico nemen. Aan het begin en het eind van ons leven is ons semantisch repertoir dermate klein, dat we niet eens op de gedachte van differentiatie kunnen komen. Ertussenin zingen we dan hoge en lage tonen, en hebben veelvuldig fantasieën over hoe heerlijk eenheid is. We leven in een korte tijdsspanne waarin het leven een blik op zichzelf werpt.