Zodra we onder de mensen zijn, kruipt de geniepige slang van de schuld ons om de voeten, wachtend op zijn kans om in onze tenen te te bijten. De slang heeft in het meest succesvolle raadgeversboek uit onze geschiedenis reeds een belangrijke rol gespeeld. We weten allemaal wat de fabel zegt: de oerschuld ligt bij Eva die haar tanden in een onbespoten goudreinet zette, en Adam, die vast het kroos heeft afgekloven. Werkte een tijdje best goed om hele volksscharen de echo van die schuld lekker in hun beenderen te doen voelen zodra ze uit de pas lopen, totdat een sekte er nog een schepje bovenop deed en met een verhaal over een gekruisigde verlosser kwam. Voor onze grote, grote schuld. De gag lukte, de beenderen van vele volkeren rammelden uit louter schuld van de wieg tot in het knekelhuis, en dat bijna tweeduizend jaar lang. Uiteindelijk is er dan toch een einde aan gekomen, en de oorspronkelijke schuldigheid werd uitgedreven. Bij gelegenheid wordt er nog over de zeven zonden gesproken, en borrelpraat leeft op als het over iemands schuld gaat.
Wetenschappers zijn al een stuk verder en houden het hele concept zonde, en schuld, voor misleidend. Wanneer een nette meneer een klein meisje (dat we bij deze gelegenheid met het adjectief ‘onschuldig’ uitrusten) vervolgt op haar weg van school naar huis, en haar dan in zijn niet afbetaalde zilvergrijze Volvo sleept om haar ergens in een afgelegen bos… zo’n meneer heeft volgens sommige wetenschappers geen schuld, maar een enge ziekte, en zo’n meneer zou daarvoor moeten behandeld. Er is een natuurlijke verklaring voor, het is een keten van omstandigheden die de meneer hebben beïnvloed, en wanneer we zeggen dat hij toch hulp had kunnen zoeken, dan zijn het weer de omstandigheden die hem daarvan hebben afgehouden. De omstandigheden zijn niet alleen de beslist miserabele opvoeding van zo’n meneer, het web van omstandigheden is alomtegenwoordig, tot in de uiteinden van de zenuwbanen van de meneer, die in zijn neocortex de veile smerige verlangens smeden door allerlei natrium-, kalium- en andere ionen over slungelige dendrieten uit te wisselen. De omstandigheden hebben de meneer volledig in hun greep. En als we dat een onaangename gedachte vinden, pech voor ons.
Wat kunnen we ook beginnen? Natriumionen aanklagen voor hun medeplichtigheden in het verdorven brein van dee meneer? Ik zie ze al zitten in die zwaar bewaakte rechtzaal in Den Haag waar de slachters van de Balkan hun schuldigheid zorgvuldig wordt voorgelezen, op de beklaagenbank met een Al Capone-grijns van ongenaakbaarheid, de natriumionen. En de rechter die de aanklacht voorleest, de détails van reeksen voorvallen in afgelegen bossen, donkere kelders, stationstoiletten en dergelijke, met een vooringenomen zelfverzekerdheid dat de lastpakken voorgoed achter slot en grendel zullen verdwijnen. Een jury zou kreten van ontzetting slaken.
Maar dan zouden de natriumionen, met hun onovertroffen witte boorden (aan soda hebben ze geen gebrek) iets voor hun verdediging zeggen. “Jullie moeten bedenken”, zou het woordvoerende ion zeggen, “dat wanneer wij in een penitentiaire inrichting verdwijnen”, korte pauze om zijn nekwervels te knakken en zelfverliefd te glimlachen, “dat jullie dan zonder zout komen te zitten.” Verschrikt zouden de juryleden, de rechters, en alle aanwezigen elkaar aankijken, en kort daarop zou er een oorverdovend rumoer uitbreken, waarin de hamerslagen van de rechter volledig onder zouden gaan. Op de wandelgangen zouden de ionen dan tevreden knikken en op hun horloges kijken, om te schatten of ze hun favoriete tv-programma nog zouden halen na hun vanzelfsprekende vrijlating.
De bewaking zou worden versterkt wanneer de zitting wordt hervat. De rechter leest het vonnis voor, met gebogen hoofd en een monotone stem. “We moeten bedenken dat dit weliswaar verschrikkelijke misdaden zijn, stuk voor stuk, maar aan de andere kant, we kunnen niet zonder zout. Zouteloze aardappels, flauw brood tot aan het einde der tijden, tequila zonder zout. We spreken de natriumionen daarom onvoorwaardelijk vrij.” Deze zouden tevreden knikken en elkaar de handen schudden, en dan gehaast uit de rechtzaal opzouten.