Er was eens een arme kluizenaar, zo eentje die aan een halve pluntjezak genoeg heeft om zijn boeltje in te pakken als hij op reis zou willen. Maar hij wilde niet op reis. Het beviel hem prima in zijn zelfgebouwde vogelkooi, en het tikken van de koperen klok bood hem juist voldoende afwisseling om de dag door te komen. De vloer was bezaaid met pitjes en pluisjes. Af en toe port hij het vuur op dat in een hoek smeult. Hij krabt zich tegen de luis. Soms neemt hij een goed boek ter hand en valt na enkele bladzijden in slaap. Het kluizenaarsbestaan heeft groeven op zijn gezicht achtergelaten die lijken op zongedroogde krokusbladeren, en al zijn bewegingen hebben de karakteristieke traagheid van een absolute eenling. Deze kluizenaar nu, hij zou bekend hebben gestaan als een buitengewoon vriendelijk man, vooropgesteld natuurlijk, dat mensen hem zouden kennen.
Op een mooie dag was de vriendelijkheid verdwaald in datzelfde bos. Dat is zo gekomen. Hij had lange tijd hetzelfde saaie werk verricht met zijn oogleden, mondhoeken, en zijn woordjes. Jarenlang hadden de mensen hem gebruikt, zijn diensten vonden gretig aftrek. Maar ze gingen steeds meer eisen stellen. Dit had hem grimmig en verdrietig gemaakt. Hij was toe aan een goede vakantie, maar de mensen lieten hem niet gaan. Zo moest hij telkens weer op saaie verjaarspartijtjes langskomen en de chagrijnige gasten vriendelijk welkom heten; hij werd geacht bij politieke topconferenties aanwezig te zijn en vriendelijk te lachen; in restaurants sloop hij achter de kelners aan en trok hun mondhoeken omhoog. Hij was zijn bestaan zo spuugzat, dat hij plotseling besloot om wat te gaan zwerven. In het dichte bos zal hij zijn geluk in de struiken vinden, dacht hij.
En zo wandelde de vriendelijkheid door het bos. Niemand die iets van hem wilde. Eindelijk kon de vriendelijkheid een beetje loskomen, en hij begon wat te huppelen. Nu heeft de vriendelijkheid geen geringe schoenmaat, en onder zijn zolen werden dan ook heel wat beestjes verpletterd: torretjes, kevers, mieren, rupsen, pissebedden, schorpioenen, slakken, muizen, regenwormen, lieveheersbeestjes, spinnen, teken, en vleugellamme bijen. Dit alles viel de vriendelijkheid natuurlijk niet op, aangezien hij met zijn hoofd in de wolken door het bos banjerde. Wat een leven! Niemand wilde iets van hem, niemand wilde zijn trucjes, die hem zelf allang de keel uithingen omdat hij ze zo door en door kende. De vriendelijkheid had dus buitengewoon goede zin terwijl hij zich dieper en dieper in het donkere bos begaf.
Plotseling zag de vriendelijkheid een fijne rookpluim opstijgen tussen de bomen. In goed vertrouwen liep hier ernaartoe. Hier zou hij beslist niet de dwingelandij ervaren die hij van thuis kende. Hij wrong zich door het kreupelhout en klopte op de deur van de vogelkooi. De kluizenaar deed hem open en bekeek hem van top tot teen. Daarbij was zijn blik zo vriendelijk dat het de vriendelijkheid een koude rilling over zijn rug deed lopen. De kluizenaar keek hem met vriendelijke ogen aan en heette hem hartelijk welkom. Komt u toch even binnen. U zult het wel koud hebben. Daar kunt u uw jas ophangen. Ik was juist koffie aan het zetten, u zult ook wel een kop lusten? Gaat u rustig bij de haard zitten. Wilt u niet iets sterkers? Heeft u een goede reis gehad? De vriendelijkheid is eerst wat bedeesd, maar gaandeweg bevalt het hem beter. Als hij zijn jas heeft opgehangen en op een oude krat bij het smeulende vuurtje van de kluizenaar zit komt hij helemaal los. Hij begint te vertellen over de gemaakte vriendelijkheid van al die mensen die hem hadden ingehuurd, over al die vriendelijk lachende huichelachtige smoelwerken waaraan hij had meegewerkt, over al die vriendelijke ontvangsten met hapjes en woordjes, over de vriendelijke verhoudingen tussen politici. Ja, hij wist heel wat anecdotes die hij enthousiast gebarend vertelde terwijl de kluizenaar hem alsmaar bijschonk. Hij viel hem niet in de rede, en het was al laat toen de vriendelijkheid uitgeput en voldaan in slaap viel. De kluizenaar liet hem liggen waar hij lag en trok zich hoofdschuddend terug.
De volgende morgen was de kluizenaar verdwenen. Hij had een briefje op de deur geprikt. De kluizenaar had geschreven dat hij zoveel vriendelijkheid sinds lange tijd niet meer had meegemaakt, en dat hij had besloten naar de bewoonde wereld terug te keren. De vriendelijkheid was daarover zeer verbaasd, en hij besloot er diep over na te denken. Hij richtte zich daartoe in in de vogelkooi van de kluizenaar en er gingen vele jaren voorbij voordat hij bezoek kreeg.