Een schilder die zich ooit met enige ambitie op zijn doeken heeft gestort, maar tegenwoordig slechts bij gelegenheid het penseel ter hand neemt omdat hij meent dat alles wat hij ermee aanstipt toch wel in goud verandert, zo’n schilder is een verwaande kwast en meestal geen aangename gesprekspartner. In zijn chaotische atelier staan meerdere ezels met middelmatige doeken erop. Hij heeft een keertje iets verkocht. Een vriendje heeft een keertje een goede kritiek over hem geschreven in een avant-garde blad, en verwaand zweeft hij sindsdien door het leven. Je kunt geen half uur met hem alleen zijn zonder dat hij je uitvoerig vertelt over zijn behaalde successen en hoe zeer zijn werk de moeite waard is, en hoe zijn eigenlijke talent nog steeds niet is ontdekt.
Heeft hij de relativiteit van het bestaan in de gaten, vraag je je af. Zou er niet een lachje afkunnen? Een zuchtend kirretje dat langzaam aanzwelt tot schokschouderend gebulder. Dat zou mooi zijn! Laten we de voormalig verwaande schilder een epifanie krijgen. Hij bekijkt de doeken die hij voor de hoogste kunst überhaupt heeft gehouden en schaterlacht. Hij proest het uit. Hoe zouden we van dat zelfinzicht genieten. Hartverwarmend zou het zijn. We zouden misschien zelfs een doek van hem kopen.
Dat geldt voor alle kunstenaars en mensen die iets doen wat niet verder herleid kan worden dan tot hun eigen persoon. Een schrijver kan bijzonder verwaand klinken. Of een diplomaat. Wat te denken van een musicus? „Mijn groots opgezette opera ‘de tijd vergaat in onze schoot’ is het superlatief van Wagner.“ „Mijn gedichtencyclus ‘onttoverd verdriet’ is Dante maar dan beter.“ Enzovoorts. Steeds wanneer er persoonlijkheden aan het werk zijn, of persoonlijkheden in wording, ligt de verwaandheid op de loer. Wat mij nou leuk zou lijken is een verwaande peuterboekenschrijver. Hij zou allerlei interviews houden met le monde en de Frankfurter Allgemeine, en dan bijvoorbeeld het volgende vertellen:
„Uw kinderboek is nu in een oplage van 900.000 exemplaren verschenen en in 63 talen vertaald. Wij vragen ons af: wat maakt het eigenlijk zo bijzonder?“
-“Ik zou zeggen, a-hum, uh, de genialiteit van het boek zit hem in zijn eenvoud.“
„Verklaart u zich nader.“
-“Met graagte. A-hum. Het is, uh, een heel nieuw soort boek, een concept dat enige respectabele collegae, zoals Goethe, Kleist, Schiller, Rabelais, Milton, Dante, Cervantes, Dostojewski, Baudelaire toch volkomen over het, uh, hoofd hebben gezien, een revolutionair nieuw concept, al zeg ik het, a-hum, zelf.“
„Houdt u ons niet langer in spanning.“
-“Kijk, ziet u wel, het boek is een…“
„Ja?“
-“Het is een voelboek.“
„Een voelboek?“
-“A-hum, jarenlang hebben we, of eigenlijk, heb ik geëxperimenteerd met kunstharsen, synthetische vachten, dik borduurwerk, speciale polyesters, rubber, klitteband en gebluste kalk.“
„Het boek bestaat uit tweeëndertig kleurplaten met voel-elementen. Zou ik u mogen vragen naar de ontstaansgeschiedenis van dit meesterwerkje?“
-“Meesterwérk. Uh, a-hum, ik heb het in een roes geschreven, zoals het genieën betaamt. Binnen enkele maanden was het manuscript voltooid. Het correctiewerk, tijdens hetwelk ik verbaasd stond over de geniale eenvoud, heeft dan nog eens dertien jaar in beslag genomen.“
„En de uitgever heeft het meteen geaccepteerd?“
-“Ach nee, ik had zo mijn moeilijkheden met de publicatie, net zoals, uh, menig groots schrijver.“
„Dit werk heeft u ettelijke prijzen opgeleverd en het nodige geld. Gaat u zich nu terugtrekken in uw Toscaanse villa of heeft u reeds plannen voor een nieuw boek?“
-“U vraagt naar mijn volgende boek, terwijl u slechts met een half oog naar dit opus heeft gekeken? Diep moest u zich schamen! Verdwijn uit mijn ogen, verwaand journaille!“
„Wij danken u voor dit interview.“