Mieke van Zonneveld (1989) won vorig jaar de Turing-gedichtenprijs met deze woorden:
Nee
Soms was er een aarzeling. Een kleuter op het strand
die met zijn emmertje uit wassen ging. Ik zei ik ben
niet vies maar toch bedankt. En hij: natuurlijk ben je
vies geworden, overal ligt zand. Ik werd ellendig
wakker. Op al mijn wegen nooit een teken maar
in dromen worden ze bij menigtes gegeven.
Ooit nam ik niets in acht, ik volgde de bekoring en
zij heeft mij niet meer thuisgebracht. Er is in heel
de wereld nergens vrede, geen vader die mij terug
verwacht, er is in heel de wereld nergens vrede.
Er was in mij iets opgestaan dat niemand wist te
temmen, het joeg mij op, beloofde mij een weelderig
bestaan. Begeerte, zei mijn vader, is de wortel van het
kwaad. Ik leerde dat het waar was maar ik leerde het
te laat, de uitgestrekte leegte vrat me op en heeft me
uitgebraakt. Er is in heel de wereld nergens vrede
geen vreugde die niet tegenstaat, er is in heel de wereld
nergens vrede. Dit is mijn overtuiging en ik zoek haar
tot op heden in een emmer aan een kleuterhand. Hij
nadert en ik zeg tot in den treuren nee bedankt.
Toen ik deze vandaag op het internet tegenkwam besloot ik, om er iets van te gaan vinden. Een gedicht met zoveel woorden dat de titel “nee” draagt, daar moet wat achter steken. Het beeld van de kleuter met het emmertje ontroert me (u moet weten dat ik zelf sinds anderhalf jaar vader ben), en het is waar, kleuters doen zo. Maar veel tijd is er niet voor de kleuter. Het gedicht is alweer verder. Het was een droom, en het heeft met viezigheid te maken.
Misbruik, duistere geheimen, de afgrijselijke onderwereld onder ons bewustzijn, denk ik meteen.
De tekens worden bij menigtes gegeven, maar ze nam ze niet in acht. Ze is gewoon met een lekkere vent meegegaan, en papa heeft haar niet tegen kunnen houden.
Dit is het zwakste stukje van het gedicht. “Er is in heel de wereld nergens vrede” is een poetische uitspraak, maar het is tamelijk grof geschut om voor de beslommeringen van een ontheemd meisje in te zetten.
Het is halftijd. Misschien wordt het meisje in de kleedkamer toegesproken, heeft haar vader het goedgemaakt?
Wat verstaat ze onder “Een weelderig bestaan”? Ik dacht dat het om bekoring en begeerte ging. Vijftig tinten grijs. Dat verbiedt de Vader dan ook meteen in de volgende regel. Natuurlijk heeft papa gelijk. Maar ondertussen heeft ze het voor zichzelf wel mooi verpest. Er ís daar niets, niets dan vacuüm, en daar is ze dan ook in verdwenen. Hoe ze dan toch weer uitgebraakt kan worden is mij een raadsel. De maatschappij, zeggen wij, kotst mensen uit, maar de leegte, die braakt kennelijk.
Daar hebben we natuurlijk onze associaties bij.
Er is nog steeds nergens vrede, dat weten we nu wel. Maar dan komt het: het is haar overtuiging (een vrouwelijk woord) én ze zoekt die. Lijkt me niet zo’n sterke overtuiging, als je er zelf nog naar op zoek bent.
Maar wacht even, dat was waarschijnlijk een typisch mannelijke duiding (en ik ben hier niet sarcastisch). Een vrouw zou het meteen begrijpen. Natúúrlijk moeten we tot op heden onze eigenste overtuigingen zoeken. En wat is nou een betere plek om te kijken dan in die emmer met zand / aan een kleuterhand? Want dáárin wordt de viezigheid waarvan wij zelf niets willen weten afgevoerd. Gemeentereiniging, maar dan veel grondiger.
Maar ze geeft niet toe. Want als ze déze viezigheid toe zou geven, en de kleuter begint zand van haar huid af te pellen, dan zou er iets nóg smerigers te voorschijn kunnen komen, iets dat geen kleutertje meer kan uitwassen, en dat met geen pen valt te beschrijven.
Het effect van “tot in den treure(n) nee bedankt” is goed. De woorden rollen zo lekker op je af. Ik heb het idee dat dit verhaal al duizenden keren is opgeschreven, maar ik kan me natuurlijk vergissen. Aardig, dit gedicht. Maar niet overdonderend.
Of zeg ik nu zelf te krampachtig nee bedankt tegen het gedicht?