Hij vreest hoogtes, muizen, en schorpioenen
hoofdluis, enge spinnen, en giftige serpenten
virussen, waartegen je je niet in kunt enten
en oude tantes, die je op feestjes komen zoenen
Als de dood is hij wanneer hij mensen ziet
hoewel, hij komt zich graag bij anderen beklagen
alles is de angsthaas bereid om te verdragen
behalve de eenzaamheid, dat kan hij niet
Hij is al bang om zijn fortuin te verliezen
voordat hij ook maar een koekoeksklok bezit
en komt eenmaal dat erfdeel, dan ruïneert het zijn gebit
want uit wanhoop knarst hij loeihard met zijn kiezen
Hij rilt en roddelt en klemt zijn kaken stijf
iemand haalt de vrolijkste boodschap voor hem van stal
hinnikt dat na zijn heengaan alles precies zo blijven zal
wat een troost – het jaagt hem de stuipen op het lijf