Hij vindt geen rust voordat hij heeft verzonnen
hoe de anderen, allemaal, hebben wat hij niet heeft
jaloezie is plakkerig: alles in zijn geest kleeft
van ellende aan elkaar als bezeken nachtjaponnen
Het is onbegonnen werk, het blijft in hem branden
de afgunst zit diep, hij neemt chemische kleuren
aan en wanneer hij schreeuwt dat ze op moet pleuren
grijnst ze genadeloos, met haar op de tanden
Iemand anders vertaalt simultaan in dertien talen
een derde verdient met nietsdoen een riant salaris
hij knarsetandt bij het horen van al die verhalen
ook al weet hij dat er geen mallemoer van waar is
Hij piekert dagenlang hoe hij zichzelf kan bestrijden
want in hem smeult het brandpunt aller gebreken:
de anderen, die zijn allemaal geslaagd, dat is gebleken
en hij heeft niet eens de ballen om ze te benijden
Een reactie op “De afgunstige”