Het boek leest als een goed diner in een niet meer zo heel geheim restaurant in een steegje van Genua. De gangen worden op precies het juiste moment opgediend en er vloeit rijkelijk drank. Het hoofdgerecht is luchtig, maar vermengt zich in je maag met enkele pittige intermezzi, waardoor je je aan het eind tegelijkertijd hongerig als verzadigd voelt.
Het begin is natuurlijk ijzersterk: er wordt een been gevonden, het wordt geliefkoosd en onder de douch gezet. Wanneer dit met droge humor wordt beschreven denk ik even aan Pirandello (hoewel ik me ervoor wil behoeden, intellectualistisch te gaan name-droppen als een recensent die niks te vertellen heeft).
Dit geeft genoeg stof om het een paar honderd pagina’s vol te houden. Het been wordt de geliefde, de rest kunnen we erbij verzinnen, we willen ons versmelten met de geliefde, volledig een worden, enz. De romantische liefde wordt op de hak genomen in een roman die met ijzeren logica vervolgt. De hoofdpersoon (de ik-vorm geeft hem tegelijk iets aangrijpends en ongrijpbaars) wordt met een literair scalpel in pijnlijk nauwkeurige stappen gevild. Kafkaeske situaties in de burelen, prachtig beschreven smakeloze sex, krankzinnige verliefdheden. Zo lezen we ze graag: de goede roman is een afgeronde, geraffineerde deconstructie van een aanvankelijk nuchter personage. Naar het einde toe had ik even het gevoel dat er snel nog allerlei eindjes aan elkaar moesten worden geknoopt, maar dat procedé is min of meer geslaagd (niet volledig, want dan zou ik dat gevoel niet hebben gehad).
Ik ben vooral vol lof over de manier waarop Pfeiffer het verhaal van de bootvluchtelingen in dit boek verwerkt. Het is op zich al reden genoeg om dit verhaal te lezen. Hij beschrijft het hartverscheurende relaas van een Senegalees die door de woestijn vlucht naar de Libysche kust om daar met dertig anderen aan boord van een sloep te kunnen. Het herinnert de moderne lezer aan Wieringa’s “dit zijn de namen” en er is inderdaad een in het oog springende overeenkomst waardoor je denkt of ze misschien van elkaar hebben afgekeken. Maar dat maakt geen donder uit. Dit is hoe we dit verhalen moeten horen. Verweven met het verhaal van een van ons. We leren dat je hen alleen kunt begrijpen als je zelf aan de existentiële afgrond hebt ervaren.
La Superba. De stad ligt te fonkelen op de pagina’s van deze roman. Ik woon zelf in Lissabon, en er is overeenkomst tussen beide havensteden, eens zo belangrijk op het wereldtoneel, met hun naar verhouding grote aantal immigranten, en hun heuvels. Een stad wordt niet vaak zo precies beschreven in de literatuur (Dublin! Joyce!) Pfeiffer vertelt prachtige anekdotes, zoals over de pestepidemie in Europa (Camus!), de Genuese oorsprong van de Engelse vlag, en de oorsprong van het woord jeans. Ik heb na het lezen besloten om deze zomer Genua te bezoeken, en op het terras van de Bar met de Spiegels te kijken of Ilja er zit te schrijven.