Midden in de nacht gaat de telefoon. Ik ga rechtop in bed zitten en luister naar het gerinkel. Wanneer ik er genoeg van heb neem ik het toestel uit de oplader.
“Ja, wie is daar?” geeuw ik in het display, dat ik zonder mijn lenzen niet kan lezen.
– “Nicole.”
“Waarom bel je?” vraag ik verveeld.
– “Oh, gewoon. Om te vragen hoe het met je gaat. En of je die prijs nog hebt gewonnen.”
“Welke prijs?”
– “Daar had je het laatst toch over. Die dichtersprijs, hoe heet-ie ook alweer. Met die gezellige Amsterdammer met dat brilletje die de uitreiking doet.”
“Ik heb geen idee welke prijs je bedoelt. Ik stuur mijn verzen nooit in, behalve naar Stockholm.”
Nicole zucht en de lijn kraakt.
– “Het gaat dus naar omstandigheden goed met je. Nou, met mij ook hoor. Ik heb blijkbaar ooit ergens een gedicht ingestuurd en schijn daar nu een prijs te hebben gewonnen. Ik houd dat natuurlijk niet allemaal bij. Ik weet niet eens meer waar het over ging. Maar de juryvoorzitster is sinds 2009 docent aan de Universiteit van Antwerpen. Ik heb ook geen idee wat ik had geschreven. Maar het komt in een erkend literatuurtijdschrift met een oplage van 25 duizend exemplaren. Ik schijn een uitnodiging te hebben gekregen voor een weekend in een driesterrenhotel, en ik mag een partner meenemen. Ik had natuurlijk allang vergeten dat ik had meegedaan.”
Ik loop naar de koelkast en haal er een fles bier uit.
“Je gaat vragen of ik mee wil?” mompel ik tegen mijn telefoon nadat ik mijn fles heb ontkurkt.
-“Nee, ik bel je alleen om te zeggen dat ik mezelf zo goed vind, Harm. Het schrijven van die gedichten, het winnen van zo’n prijs, het gaat me zo gemakkelijk af. Ik houd dat natuurlijk niet allemaal bij, maar ik ben ontzettend goed. Ik kan dit, Harm.”
Ik houd de telefoon en de fles bier voor me, het aan een stuk door tetterende toestel in mijn linkerhand, het koele gerstenat in de rechter, en strek mijn armen voor me uit.
– “Jij hebt toch ook wel eens in een jury gezeten? Zal ik je wat sturen, dat je weet, ik bedoel, ik heb het natuurlijk in vijf minuten geschreven, maar je begrijpt, snap je, omdat het een jury met een academische achtergrond is natuurlijk, dat was de vorige keer anders weet je nog, met die Brederoprijs toen zat er gewoon een Rotterdamse straatdichter in die jury, met een diploma van de middelbare handelsschool, of toen weet je nog die haikuprijs met die tv-presentator die niet uit zijn woorden kon komen? Maar jij zat toch ook ergens in een jury Harm? Waarom ben je zo stil?”
Ik schenk het bier voorzichtig over de hoorn uit, zodat het geluid vervormt door het schuimende pils dat in de luidspreker bubbelt. Haar stem klinkt nu als een cavia die bijna klaar is met verzuipen.
“Gefeliciteerd”, zeg ik en ik schiet in de lach. Uit het toestel borrelt een onzeker bedankje op, dan is het even stil. Ik hoor het geritsel van papier en ze schraapt haar stem.
Ze gaat het winnende gedicht integraal voordragen. Het toestel sputtert maar houdt het precies zestien strofen vol. Na de laatste versregel, die niet meer dan een bezopen rochel is, geeft mijn telefoon de geest. Dit gesprek zou ik morgen al zijn vergeten, denk ik. En ik wist niet eens wie die Nicole was, ik scheen zeven jaar met haar getrouwd te zijn geweest. Ik scheen ooit indruk op haar te hebben gemaakt. Mijn mening was blijkbaar belangrijker dan het oordeel van een academische jury, al houd ik dat natuurlijk allemaal niet bij.
Ik dweil het bier op en laat een boer.