Carnaval hier in Setúbal, de gezellige onderlip van Lissabon die door de crisis een flinke oplawaai heeft gekregen, is een gemoedelijke samenkomst van clowns en verklede kindertjes. Er is een goochelaar op het podium die op de maat van muziek van Star Wars een krant uit elkaar scheurt om deze vervolgens onder applaus weer open te vouwen. Er staan een aantal verkopers van heliumballonnen met roze Disney-figuren, die hopen een paar snelle Euros te verdienen. De pasteleria’s, die hier Pitágoras of Benjamin heten, zitten overvol – alleen de omineuze bordjes “venda” op de huizen herinneren aan de crisis. Als buitenstaanders die hier slechts een maand resideren merken we er allemaal niks meer van. Bovendien zijn er hier zijn geen politieke “wagens”, zoals in Brabant of Keulen, geen Merkels met vluchtelingenkindjes aan de tepels, geen door Donald Trump gepatenteerde martelwerktuigen, geen in diabolische rookwalmen gehulde Volkswagenkevers, geen Poetins in het leer en niet eens een Kim Jong-Un met een lange afstandsraketje.
Het is verfrissend, even afstand te nemen van het verhitte gepraat dat er uiteindelijk gewoon op neer komt hoe we de globale taart gaan verdelen onder de steeds sneller wisselende omstandigheden. Mensen die ergens geboren zijn proberen dit feit te presenteren als een moreel argument – en omdat ze zelf weten dat dit tot falen is gedoemd, maken ze hun retoriek deste luider en lelijker. Goed om daar even afstand van te nemen en ons te bezinnen op de kern. En dat is empathie.
Met Miru (we zijn deze maand allebei 37) speel ik een spelletje, genaamd “kusje of kopstoot”. We bewegen onze hoofden naar elkaar toe en geven elkaar een kusje of een kopstoot. De kopstoot is natuurlijk veel leuker, en meestal zet Miru aan om haar vader er eens flink van langs te geven. We roepen vervolgens allebei om het hardst “doidoi” (au!). Bij mij doet het pijn! Nietes, bij mij! Het doet natuurlijk niet echt pijn omdat we dondersgoed weten dat we elkaars schedel moeten ontzien. Er is slechts sprake van een zacht tikken. In de volgende fase raken de hoofden elkaar helemaal niet meer. Het spelletje is bedacht om ons empathisch vermogen te versterken. Het “lijden aan andermans pijn” moet je trouwens niet verwarren met mede-lijden. Medelijden is veeleer een lukrake projectie van de pijn die we ons inbeelden.
Empathietraining zou de samenleving goed doen. In plaats van ons te beroepen op een “algemene volksstemming”, zoals de Chinese performancekunstenaar Ai Wei Wei doet door op het strand te gaan liggen, of de rechtse populisten die “alleen maar de feiten brengen hoor”. We moeten af van die naïeve “kijk nou toch eens” gebaren, en vaker onze koppen tegen elkaar stoten. Laten we – rechts en links – ophouden met de sacralisering van een uitgeholde moraal en onszelf opnieuw uitvinden.