Traditiegetrouw bespreek ik op dit blog de winnende gedichten van de Turingwedstrijd. Dit jaar was ik tevreden met het winnende vers van Else Kemps, een meisje van twintig dat “creative writing” studeert. Ik heb me altijd afgevraagd wat ze taaldieren op zo’n opleiding bijbrengen. Aan het idee dat je authentieker kunt schrijven door een bepaald recept te volgen kleeft iets paradoxaals. Alsof je een zangvogel “creative singing” bij wil brengen. Ik zal wel een ouwelul zijn. De naam van het instituut waar die opleiding wordt gegeven, ArtEZ (easy?), klinkt mij in ieder geval onheilspellend in de oren. Ik was daarom ook positief verrast toen bleek dat haar poëem me wist te boeien.
En of het zo door kan gaan
Het verschil tussen wachten en verwachten leerde je
van een kat die twee keer van huis liep en maar één keer terugkwam.Je denkt aan de zuurstoffles die je opa kunstmatig in coma hield.
Of het zo door kon gaan, vroeg je tante steeds, en op Google Mapsheeft zijn fiets nog drie jaar voor de deur gestaan. Daarna was er
S, de man die zei niet verder te willen en daarom al die tijd gebleven is.’s Nachts vertel je hem over de keer dat iemand je uitschold
voor ‘hoer’ omdat je stilstond op een zebrapad. Alles wat hij zegtis dat ‘lopen’ in het Russisch twee werkwoordsvormen heeft,
afhankelijk van of men een bestemming heeft of niet.
Er wordt een Viva-diepzinnigheid gecodeerd, maar de schrijfster komt ermee weg omdat de beelden springlevend zijn en de en-
jambementen zorgen voor een meeslepend ritme. Wachten en verwachten: met of zonder de zekerheid dat het wachten wordt beloond. S, haar veel oudere vriendje (?) blijft in apatische verwachting bij de schrijfster plakken omdat hij nergens meer op wilde wachten (“niet verder te willen”). De kat die twee keer wegliep maar één keer terugkwam is een beetje flauw. Er is een sterkere opening mogelijk, vermoed ik. De sprongen van de zuurstoffles via Google Maps naar de man S zijn lenig en indrukwekkend. Tenslotte het troostende nachtelijke gesprek met S (Solzhenitsyn?) die de Russische grammatica uitlegt tegen een onzeker meisje dat werd uitgescholden omdat ze dromerig en poëtisch was op het zebrapad.
De tweede en derde plaats deden me weinig. Geert Viaene komt met een compact gedicht waarin de natuur achteruit gaat. De vogels die hun vleugels in het water vouwen en de zon die zich uit de horizon omhoog zuigt, zijn sterke beelden. In de katapulten, eierschalen, moederschoot en de ratelende boeken zie ik niet meer dan een willekeurig samenraapsel van achteruit-dingen. Alsof het gedicht tot stand is gekomen tijdens een sessie op de hometrainer waarbij de dichter opeens merkte dat je op een fiets die nergens naartoe gaat ook achteruit kunt fietsen.
Tekstballonnen die printers inschuiven in de laatste strofe is alleen nog maar flauw. Speekselloze potloden die in binnenzakken blijven (niet: teruggestopt worden) en de verlangens die groeien – hier is de Viva-diepzinnigheid niet goed gecodeerd. Als alles in de achteruit gaat, groeit het verlangen? Is het nu dan aan het krimpen? En what about het verlangen om die tweede prijs te winnen?
Het derde vers is van Joyce uit Veenendaal. Je vraagt je af hoeveel Joycen er in Veenendaal wonen.
Kleine universa op wielen
De man achter het stuur in mijn universum mag mijn vader
zijn. De vrouw naast hem kleur ik roze, haar stekels gum ik weg.
De houding waarin ze mij gecommandeerd heeft gaat net
niet. De hond blijft in haar mand. Zweet zwemt uit kronkelendeklieren langs mijn knieholtes naar mijn stinkvoeten.
De knie van mijn broertje prikt in mijn bil. Mijn moeder kijkt
achterom. Als het mijn knie op zijn helft, dan had zij het
universum met haar linkerhand doormidden gekliefd.Ik kijk naar buiten. Zachtjes trek ik de wereld uit haar verband,
een dikke, droge korst waaronder het beleefd klopt. Huizen hangen
als waslijnen langs de snelweg. Bomen creëren stootkussens,zodat werelden
elkaar net niet raken.
Wij zijn allemaal korstjes en als je ons lospeutert, zie je pas de zweren.
Toch blijf ik krabben. Onder het mom van verlichting
zijn al heel wat littekens ontstaan.
In de opening wordt er driftig getekend. Zwemmend zweet? Kronkelende klieren? Stinkvoeten in een tekening? Het universum wordt doormidden gekliefd door de linkerhand van mijn moeder? Ik kan daar echt niks mee.
“Een dikke droge korst waaronder het beleefd klopt” is de metafoor waar Joyce mee komt nadat ze de wereld uit haar verband heeft getrokken. Het verband eraf heeft getrokken, zodat je het korstje ziet. Oh, een dubbelzinnigheid. Ik klets mijn handpalmen op mijn dijen.
Huizen die als waslijnen langs de snelweg hangen? Bedoel je aan waslijnen? Met stootkussentjes gecreëerd door bomen. Je ziet het allemaal, vlak voor de afslag Veenendaal.
En dan komt het: witregels! zodat werelden / elkaar net niet raken. Net niet raken! Dat is onze Zeitgeist in een notendop! Onze werelden zijn korstjes die elkaar net niet raken. Eigenlijk zijn we stakkers met zwerende wonden, maar de korstjes zijn niet niet dik genoeg om elkaar te raken. En dan wordt het nog erger: in de laatste strofe worden de korstjes losgepeuterd (peuterpoëzie! dubbelzinnig! leuk!) en zie je de zweren. En als klap op de vuurpijl wordt de Verlichting erbij gehaald – ik heb een sterke maag maar deze laatste regels zijn me bijna teveel geworden. Onder het mom (dubbelzinnig! een referentie naar de moeder in de tekening) van de verlichting zijn de korstjes te vroeg weggekrabt, hetgeen tot lelijke lidtekens (als ik ook mag allitereren) heeft geleid. Laat die korstjes nou zitten, we kunnen elkaar toch niet raken. Oei, daar doe je het weer, zie nou toch wat ervan komt, een lidteken. Hier is een wijsheid gecodeerd die zelfs Viva te gortig zou zijn geweest.
Poëzie recenseren is leuk. Ik wil het vaker doen.