Ik logeer op de elfde verdieping van gebouw 911/34 bij mijn schoonouders. Gebouw 911/34 is een torenflat in een groep torenflats, die samen met andere groepen torenflats een agglomeratie vormt in Suji, dat deel uitmaakt van de provincie Seoul. Ik ben hier in Zuid-Korea, ondanks driftige pogingen om de taal te leren, nog steeds lost in translation. De talkshows op televisie kan ik niet volgen en de kranten zijn zonder woordenboek onleesbaar. Ik voel me prima.
Toen ik me buiten de omheining van mijn torenflatgroep begaf voor het bezoek aan een winkel, liet ik mijn gedachten afdwalen. Zijn deze torenflats, die hier in Zuid-Korea als vanzelf uit het asfalt lijken te rijzen, een onvermijdelijk gevolg van het neoliberalisme? Van een economisch systeem dat maar twee opties kent: groeien of kapot gaan, zodat iedere politieke beslissing die groei moet stimuleren, wat een individuele politicus ook denken mag?
Zuid-Korea is een leerzame karikatuur van het neoliberalisme, zoals Noord-Korea een leerzame karikatuur is van het enige soort communisme dat nog heeft kunnen overleven: het dynastiecommunisme. Ik bereik de winkel, maak in vrijheid een wandeling langs de overvolle schappen, en kies in vrijheid voor een stuk wittebrood, dat ik in vrijheid afreken. Ik krijg er een papieren zak bij.
Alles is perfect georganiseerd, mensen leven en rijden in luxe, ze kunnen hun burgerlijke vrijheden botvieren op de tennisbaan of in de karaokebar, ze leven de droom zoals die is geformuleerd door de hogepriesters van het individualisme – er is voor een buitenstaander geen enkele reden om te kankeren.
Ik klem de zak met brood stevig onder mijn arm en zet er de pas in. Ik ben een ouwe zeur geworden, een intellectuele mol met een versteend gangenstelsel. Ik zit zometeen weer in de warme kamer op de elfde verdieping van de torenflat en staar naar het flikkerende lampje van de wifi-router. Als vrijheid een illusie is, kunnen we die ook over een draadje sturen.