Ik schrijf graag op niet benauwde wijze over poëzie.
Publieke instanties die de poëzie moeten uitdragen hebben in Nederland de denkbaar lulligste motto’s.
Poëzie is naaktlopen met je hersenen
van Leo Vroman staat op de website van de Turingwedstrijd. Het is reden genoeg om nooit aan die wedstrijd deel te nemen. Waarom dat motto zo slecht is? Het beeld is gross, de parallel gaat niet op want een naaktloper reduceert zichzelf tot een enkel in onze puriteinse cultuur crimineel feit, in plaats van de grenzen van zijn uitdrukkingsvermogen te tarten.
Jaren die druppelend versmelten
staat er met koeie(n)letters op de website van de poëzieweek. Ik krijg er uitslag van. Het beeld vaag. Zijn de jaren kaarsjes die blijven druppelen en versmelten tot een bulk amorf kaarsvet? Of zijn het incontinente ouderen die hun eindeloze toiletgangen zien versmelten tot een lange ellende? En alsde Tijd druppelt, wat vangt de druppels eigenlijk op? Het Zijn zelf? Moeten we dit als een Heideggeriaanse diepzinnigheid lezen en verder gevoegelijk onze mond houden wanneer we moeten kokhalzen, alleen maar omdat we ook wel eens een prijsje willen winnen?
Er zijn ongetwijfeld nog meer poëziefabrieken die nog tenenkrommender verzen op hun vaandsel hebben geschreven, maar laat ik “afsluiten met een positieve noot”, zoals dat in lauw Nederlands heet.
Op meander vind ik uitstekende gedichten van bijvoorbeeld Menno Wigman of Hedwig Selles. Gedichten van mensen die met de taal naar bed gaan en ’s ochtends met de taal koffiedrinken. Echte poëzie die niet in een soundbite kan worden gevat.