Ik werk dagelijks aan een absurdistische roman. Het is een oefening in tomeloze fantasie, bijtend cynisme en humor die de geëerde lezer van zijn stoel moet blazen. Het verhaal is een samenraapsel van uit de duim gezogen situaties en bizarre personages, existentialistische donderpreken en rumoerige Himmelstürmerei. Vandaag verzon ik een Poolse jongen die Carol heette en zo graag paus wilde worden dat hij onder een valse naam naar het seminarie ging, een misvatting over een vliegtuigkaping omdat een Somalische vrouw haar buurman met behulp van een scheermes duidelijk maakte wat ongewenste intimiteiten zijn en de infrastructuur van een eiland in de Middellandse zee speciaal voor vluchtelingen.
Enkele dagen terug onderging de protagonist K zijn waterboarding, een “uit Amerika overgewaaide techniek van ondervraging”. Hij dwong zichzelf aan allerlei mooie jeugdherinneringen te denken, maar hield dat niet lang vol. De beul had van de arbowet recht op pauze en ging even naar buiten om een sigaretje te roken. De Nederlandse lulligheid op de hak nemen; voor norse libertijnen bij voorbaat niet grappig, voor lankmoedige liberalen slechts bij hoge uitzondering.
Het is leuk werk en het leidt af van mijn oneindige minderwaardigheidscomplex, dat als een vastgelopen LP in mijn kop blijft proclameren dat dit complex niet alleen mijzelf, maar ook alles wat ik produceer contamineert. “Maar zou je dan niet een boekje kunnen maken over het omgaan met minderwaardigheidscomplexen? Ik wil alleen maar helpen hoor.” En zo’n boekje zou het waard zijn, bij een gerenommeerde uitgeverij te verschijnen?
Minderwaardigheidscomplexen worden veel te weinig op waarde geschat. De psychologie is het er unaniem over eens, dat ze een kwaad vertegenwoordigen dat ten koste van alles bestreden dient te worden. We zijn allemaal meer waard dan elkaar, en het boeit niet dat dit logisch onmogelijk is. Zoals ik zei: koester je minderwaardigheidscomplex, want het geeft je een duidelijke demarcatielijn. Het zegt je waarván je afleiding moet zoeken. Het lijkt convenient om je vol te gooien met dure pillen of je naar eindeloze praatsessies te slepen waar ongetwijfeld zal blijken dat de complexen zijn terug te voeren op een trauma tijdens de gymles, een strenge vader, libidogebrek, of omdat je als foetus te laat was ingedaald, maar voor die convenience geef je wel de grilligheid op die ons bestaan de moeite waard maakt.
Het lijkt een rode oortjes-onderwerp, een taboethema zoals pornografische stimulatie tijdens het masturberen of ons maandsalaris. “Tabu? Her damit!” dondert dan de Duitse filosoof die in mij woont. Ik ga die taboes het accuzuur van de vriendelijke ironie in hun gezicht smijten, opdat ze terug zullen vallen in de orde van het discours waar we vervolgens in ons oneindig saaie rest-bestaan hun grijze slapen zullen masseren. Hat man mich verstanden?