Ik zag dit gedicht op Ooteoote en voelde de neiging om een korte notitie te maken over mijn lezing ervan. Flatterzunge is een tremolo op de dwarsfluit. Persoonlijk vind ik het Italiaanse trullato mooier klinken. Flatterzunge associeer ik met Flitterwochen, Fledermaus en Fliedersirup maar dat is een persoonlijk Teutoons register dat door de titel in mij wordt aangeslagen. Ik begin te lezen, avanti!
“Met een jonge god onder ziekwitte / lakens”
Direct een beroerd beeld, knap lijkt dat. Ziek(enhuis)wit is een vinding die de aandacht trekt. Het wit staat hier bewust niet voor onrein en maagdelijk maar voor ziekte, verderf, dood. Aan de jonge god zal het niet liggen (ik ga ervan uit dat hij geen erectieproblemen heeft) dus zal het wel een one night stand zijn, waarover de ik (hier de jij) zich schuldig voelt. En ja hoor: “toen je hoorde dat jij het was / en hij struikelde alle trappen af.” Toen je hoorde dat jij het was? Daar wordt de lezer even mooi op het verkeerde been gezet! Het lijkt Ashberry wel! De jij hoort dat ze het zelf was, wat betekent dat? Dat ze beseft dat ze zich niet te pakken had moeten laten nemen, en hem wegjaagt? Het is raadselachtig, dus we lezen verder.
tödö tödö tödö tölö tölö tölö
Onomatopee. Ik heb een ander soort trap thuis.
Dan: de aanschaf van een kalfje “om wat levends in huis te hebben” wat de mensen volstonden niet. Het gouden kalf ligt op de loer, en Kalfsvlies natuurlijk, de fenomenale bundel van Marieke Rijneveld. De mensen kusten smerige voeten, de kleine kruin staat in de fik (als een brandende struik) terwijl ze jou hadden “aanwezen”(sic). De christelijke metaforiek stapelt zich op. “Aanwezen” klinkt naar Heidegger. De mensen hadden je “hun wil en ziel in bewaring” gegeven en het kalf likt eraan. De dwarsfluit wordt weer zichtbaar.
Er volgen twee strofen die met “overal” beginnen. Een wild gebeuren als je een Flatterzunge speelt. Wat zou de “uitzonderlijke dienst” anders zijn dan het uitnodigen van de jonge god onder de lakens? De mensen die hun wil en ziel in bewaring hebben gegeven “gapen koeiig” (mooi) hun geloof maar de fluitist heeft nog vrije lucht: “tölle dille talla dollo tollo dalla”.
De tremolo komt op gang: het mondstuk van de fluit wordt “het holste zwart” en de fluitist redt nóg meer zieltjes “die de voorganger vergeten had”. Muziek voltooit religie. Maar de hele mensheid kroop verdorie in dat gat, dat “zwol als ene gezwel”. Er was geen tijd meer voor hun ellenden (mooi meervoud) Hoe moeten we dat nu oplossen? Hoeveel lucht heeft de fluitist nog over?
Ze worden opdringerig en vragen naar de verrijzenissen en zijn geïnteresseerd in wat tussen de dijen zit waar ze hun onsterfelijkheid vermoedden. Met “veel agressie zonder verstand van het mechaniek zelf”, waarbij ik denk aan het flauwe grapje van Wim Kan “Als je de sport niet beoefent, dan moet je je ook niet met de spelregels bemoeien.” De volgende strofe is full-on:
Je beloofde dat je je zoon meenam
op de helletochten, een zoon verloochent
geen messias, de pleuris brak uit.
Ik kan er geen wijs uit. Wie is de messias, de jij? En waarom brak de pleuris uit? Ik zie de hele mensheid in dat opgezwollen gat, als bergen zombies in films als World War Z. De fluitist moet aan het eind van haar krachten zijn: “tödeldi tudeldi dutt tadelli dodelli dutt”.
Wanneer het gedicht vervolgt “Het kon hem niets schelen wie of wat, hij wilde een verloren meisje” weet ik niet wie de hij is. De zoon, of de jonge god uit de eerste strofe. Of, hemeltjelief, is het dezelfde persoon? Gaat dit gedicht stiekem over incest? In ieder geval is de man opgeschoten als houthakker en slaat hij de waanzinnigen (zombies? flatterende boventonen?) van je af. Het kalf wordt dezelfde trappen opgedragen als waar de jonge god naar beneden struikelde. Met bedauwde ogen: is de man zelf verdwaasd, of is het kalf net geboren? Ik denk weer aan Rijneveld’s Kalfsvlies.
Finale: een krachtige strofe die de lezer bij de keel kan grijpen:
En dat was de laatste keer dat jij mens
was, lippen tong lippen tong, lippen
tong tong.
Wat zorgt voor de ontmenselijking? Gaat het dan echt over incest en is de ontmenselijking de manier waarop het taboe wordt uitgedrukt? Of ben ik gewoon een viespeuk en staat er niet meer dan de fantasie van een fluitist die zich helemaal leeg blaast op een Flatterzunge? Ik weet niet goed hoe het kalf te duiden. De jij schaft het aan voor zichzelf, het likt vervolgens de zieltjes schoon, en wordt uiteindelijk haar trappen opgedragen. Zal het kalf worden geofferd? Wist de kerel dat het kalf geofferd ging worden en waren zijn ogen daarom bedauwd? En is het kalfsoffer wat ontmenselijkt, en dus – vergoddelijkt?