Met cultuurmarxisme bedoelen de Baudets en alt-rechtse pseudo-intellectuelen een soort samenzwering van de overheid en ‘het systeem’ om middels culturele indoctrinatie een aversie te creëren tegen de ‘vrije markt’ en alles wat niet de gezellige geest ademt van egalitair socialisme. Historisch gezien zouden zulke debaters voor eigen parochie een naam als Antonio Gramsci kunnen noemen, die schreef over een ‘march through the institutions’, gedesillusioneerd na de mislukte Duitse revolutie van 1918-1919. Ze denken natuurlijk vooral aan de Frankfurter Schule die, in mijn oneindige versimpeling, heeft geprobeerd om Marx door middel van Freud verteerbaar te maken voor de massa.
De samenzwering zou onze hele maatschappij geïnfecteerd hebben: de publieke omroep natuurlijk met de programmering van de talkshows als DWDD, Pauw of Zomergasten; de nationale kranten die de maatschappij moeten voorbereiden op de socialistische revolutie en waarin ieder rechts geluid slechts doorklinkt bij de gratie van linkse tolerantie, die natuurlijk wordt afgeschaft zodra het grote Doel is bereikt en men rechtse mensen naar een goelagarchipel in Noordoost-Groningen stuurt. In de fantasie van sommige gefrusreerde tijdgenoten is ons land overspannen door een netwerk van extreemlinkse samenzweerders, die er vanuit hun universitaire functies op toezien dat de cultuur afstevent op totale Gelijkheid (equal outcome, geen kansengelijkheid), en dat betekent voor hen de Hel.
In werkelijkheid, en het is verbazingwekkend dat ik dat in 2017 nog expliciet moet vertellen, is het die andere ideologie, het neoliberale kapitalisme, die door middel van culturele ‘maatregelen’ tot alleenheerschappij wordt gedwongen. Want onze cultuur is een handjevol ambtenaren die betaald krijgen om beursaanvragen af te werken of wat openbare instellingen in hun beleidsplannen laten doorschemeren. Het is de totaliteit van indrukken, beelden en geluiden waar we dagelijks mee worden geconfronteerd. Onder deze indrukken is reclame het meest prominent. Daar moet je maar eens op letten. En het meest aantrekkelijke product waarvoor reclame wordt gemaakt, het meest potente, is het product waarmee je álles kan doen. Dat product is geld zelf.
Tijdens de Koude Oorlog was cultuurkapitalisme aan de orde van de dag en werkte het ook omdat het een tegenmiddel was tegen het Rode Gevaar. Maar na de val van de muur ging men er vrolijk mee door. Een van de kenmerken van kapitalisme is dat kapitaal structureel winstgevender is dan arbeid (arbeidskracht is er altijd in overvloed en kapitaal is altijd krap uit angst voor inflatie). Het kapitaal van morgen is niet meer tevreden met de winst van vandaag: het moet blijven groeien. Jadda jadda, dat verhaal kennen we nu wel. Maar die eindeloze groei betekent ook dat het ieder aspect van de cultuur, dat voorheen gevrijwaard was van het ‘vrije marktdenken’ (een eufemisme voor de logica van het meeste geld) moet worden klaargestoomd voor het kapitalisme. Ik heb het natuurlijk over privatisering, reclame in de klas, het wegbezuinigen van alle mooie dingen omdat ze niet profitabel zijn, want het volk interesseert zich alleen nog maar voor precies datgene, waar het kapitaal het, onder auspiciën van de imploderende verzorgingsstaat, op heeft gedresseerd: shopping.
Die ‘march through the institutions’ is al veel langer aan de gang, maar is sinds de austerity measures in reactie op de grote crisis van 2007-2008 alleen maar intensiever geworden. Denk aan privatisering in de gezondheidszorg, de posterijen, het openbaar vervoer. Kapitalisme wordt bewust gepresenteerd als antwoord op alles, met als gevolg dat de jonge mensen die nu opgroeien zich geen voorstelling meer kunnen maken van iets, waarop kapitalisme niet het antwoord is.