Zoals u weet voel ik bij tijd en wijle te behoefte om op deze plaats quatsch te schrijven. Meestal komt dat doordat ik de afgelopen week geen onderwerp ben tegengekomen dat ik in een column wil gebruiken. Soms is er sprake van een vaag gevoel waaraan ik graag uitdrukking wil verlenen, al weet ik dat het zal verzanden in lariekoek.
Ik heb lang genoeg geprobeerd anderen na te doen. Soms heel bewust, maar meestal ging het onbewust. Ik had net iets moois gelezen en wilde zelf ook zoiets maken. Ik heb dat min of meer bewust gehad met Nietzssche en Gerrit Komrij, maar u zult veel meer ‘invloeden’ op mijn schrijfsels aantreffen die in werkelijkheid gestrande pogingen zijn, anderen na te apen. Ja, zult u zeggen, maar dat vinden we bij iedere schrijver terug en zelfs de blinde dichter aan het begin van onze canon zal zijn tijdgenoten hebben nagepraat. Nee, meneertje Choi, ook op dat punt ben je heus niks bijzonders. Mispoes.
Dat geef ik graag toe. Het doel van deze reflectie is niet om mezelf te onderscheiden, ik word allengs te moe om me daarmee bezig te houden. Integendeel, ik hoop expliciet op herkenning, door jullie, van een gewaarwording. Op vindicatie van mijn vage gevoel (jullie willen niet weten hoe ik ploeter om deze regels te formuleren). Het is een bevrijdend gevoel, het besef dat in de dichtkunst alles is toegestaan. Dat we niet hoeven te schrijven zoals men dat van ons verwacht, noch te voldoen aan bepaalde overgeleverde criteria. Wanneer iemand zegt dat metafysische poëzie, of vormvaste gedichten, of concrete poëzie, of klankgedichten achterhaald zijn en dit volgens 97% van de literatuurwetenschappers echt niet meer kan, hoef ik mij daar niets van aan te trekken. Ik kan gewoon mijn woorden-, letter-, of inktvlekrecombinaties neerschrijven zonder me in het geringst te storen aan wat voor oordelen dan ook.
Voor mensen met een middelmatig diep liggend autoriteitscomplex (eigen diagnose, waarom zou ik het verdict van een psycholoog accepteren, mijn ex-vriendin was psycholoog enz.) zijn dit soort triviale gewaarwordingen erg waardevol. Het is een gevoel dat ik niet goed in woorden kan vatten, maar dat is het punt. Tijdens het schrijven van dit soort columns voel ik trouwens ook hoe fijn het is dat er geen ‘redactie’ is die ze bij gebrek aan een aantoonbaar onderwerp, af zou wijzen. Het is een fundamentele angst, de angst om afgewezen te worden door iemand die ik liefheb. Een inzicht dat de filosofie, als begripsmanipulatie, ons kan geven is dat deze angst zich op zichzelf kan betrekken. De tweedegraads angst, dat ik die angst ook zou voelen wanneer ik afgewezen word door hen die ik niet liefheb. Dat soort dingen dus. En hier mag het.
Alles mag, in de poëzie. Ik mag me oriënteren aan alles. Er kunnen geen a priori criteria gelden; de criteria die ik hanteer groeien uit en met mijn geschrijf. Het is experimenteren met de taal, mijn eigen onderbewuste en dat van de lezer uitdagen, proberen het spelen nooit te verleren. Zodoende herontdek ik mijn oude manier van poëzie schrijven, die speelt met klanken en ideosyncratische associaties. Poëzie waarmee ik niet ‘iets’ wil zeggen, maar waarin ik wellicht gesproken word. Op de onvolprezen site van Dirk Vekemans, platform P.L.E.E. zal ik deze dingen met enige regelmaat voorpubliceren.