Ik ging naar het CPNB om de kloof te zien.
Ik zag de nieuwe kloof. Twee overzijden
die elkaar vroeger nog konden lijden,
kraaien ophef. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn jointje gerookt,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen, melodramatisch en uitgekookt.
Het was een man. Het schip dat hij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Hij was alleen aan dek, hij stond bij ’t roer,
en wat hij zong hoorde ik dat gangsta rap was.
O, dacht ik, o, dat daar mijn vader voer.
Prijs het bier, zong hij, ik zit in zak en as.