In het noorden van Friesland, nabij het gehuchtje Kollumerpomp, tussen uitgestrekte weilanden achter de dijk, ligt een natuurcamping genaamd It dreamlan. De uitbaters van de camping, een vriendelijk stel, draagt de cultuursector een warm hart toe, daar deze bijzonder zwaar onder de coronapandemie heeft geleden. Ze hadden een grote futuristisch uitziende woonwagen van polycarbonaatplaten in een prachtige hoek van het terrein gezegd en verwelkomden daarin steeds voor een week iemand uit de cultuursector.
Ik ben de cultuursector.
Op zaterdag 24 september nam ik de trein via Groningen naar Buitenpost. Ik was niet ad rem genoeg om te informeren naar de belbus, die in dunbevolkte gebieden gebruikelijk is maar waar iemand uit het gezellig Brabant niet zo snel aan denkt, dus ik besloot het laatste stuk te lopen. De wandeling voerde langs mooi landschap dat baadde in de middagzon. Er stonden enkele enorme boerderijen en de boeren hadden de vlag uitgehangen.
De mensen van de camping ontvingen me vriendelijk en brachten me naar de Story Station, zoals het gevaarte heette. Het onderkomen was geheel van polycarbonaat gemaakt, dus ook de deurtjes, de schrijftafel waarop mijn laptop nu rust, de gootsteen en de kastjes. In de zomer kan het snikheet worden, maar ik zat in de herfst precies goed.
Maar dan moet ik natuurlijk wel gaan schrijven.
De eerste dagen regende het en was ik bevallen door een algemene lamlendigheid, die zich vanuit een pijnlijke ontsteking in mijn kaak had overmeesterd. Het schrijven beperkte zich tot dagboekaantekeningen waarvan, gelooft u mij, de gang ter perse niemand zou hebben opgebeurd. Ik school binnen en at mijn meegenomen bonenschotels.
Op woensdag lukte het me om een verhaal af te maken dat, zoals me dat vaker en misschien wel dwangmatig overkomt, geïnspireerd was op Kafka. De volwassen mensen in een dorp veranderden allemaal in gewonde dieren, die verzorgd moesten worden door de kinderen. Het was een aardige premisse, maar het resultaat is grillig. En dat was ook de bedoeling: in de literatuur mag je van alles ‘gewoon zeggen’. Het hoeft geen academisch opstel te zijn dat zichzelf rechtvaardigt. Het korte verhaal is een verkenning van mogelijkheden, registers. Het speelt en zinspeelt met symboliek en betekenis.
Het was 3 uur ’s nachts toen ik het verhaal afrondde. Om dat te vieren speelde ik op mijn laptop Fly me to the moon en danste ingetogen door het plastic huisje, mijn voor dat doel meegebrachte hoed roterend op een vingertop. Dansen alsof er niemand kijkt, wanneer er daadwerkelijk niemand kijkt, is zalig.
Wat het schrijven betreft: alles hangt af van mijn kaakpijnbeleving, maar van het schrijven zelf hangt niks af. Het is vrijblijvend, het is er gewoon, en voorziet daarmee in de existentiële behoefte, er gewoon te mogen zijn, zonder doop of ridderslag. Of houd ik mezelf voor de gek met een uit zelfbescherming opgetrokken rookgordijn om het Oordeel van de anderen aan het zicht te onttrekken?
Het is vandaag donderdag en de zon schijnt. Na het tikken van deze column ga ik een rondje hardlopen langs de Friese weilanden en over de dijk richting Lauwersmeer, de inham die als Gorbatsjovs moedervlek op de kop van ons land rust. Moge de wind ook uw zorgen verwaaien en frisse zorgen aandragen.