Het is een zeer waardevolle ervaring die men maakt wanneer men probeert een gedicht te schrijven, maar niet verder komt dan de eerste paar regels, hoe lang men ook piekert en puzzelt. De volgwoorden blijven slap, waterig, oninteressant, en hoe zeer men ook droomt van een monumentum aere perrenium, het blijft bij deze regels.
Een voorbeeld, dat ontstond bij beschouwing van de lucht, en dat geen uitbreiding toeliet:
“Witte lucht, die zich verbleekt tot achtergrond /
manend aaan de stilte, die we in ons dragen”
Wie een vervolg weet, mag het zeggen.