Deze tekst vergaat. Misschien is hij op dit moment wel aan het vergaan, maar daar wil ik liever niet aan geloven. Dat zou te ver gaan. Teksten hebben overigens geen groot talent om te vergaan. Ze worden ooit geschreven, en worden door ettelijke generaties heen gereikt, een paar keer veranderd, herschreven misschien, net zolang totdat ze op een dag plotseling geheel verdwenen zijn. Een rottende tekst bestaat niet, een tekst die in ontbinding verkeert en kwalijke gassen uitscheidt evenmin. Een tekst is ofwel springlevend, ofwel morsdood.
Maar dat geldt niet voor het papier waarop een tekst gedrukt staat. Dat kent lange fasen van vergaan, dat doet er jaren over een gelig te worden, om te ruiken naar grootvader’s bibliotheek, dan scheuren te krijgen, te verkruimelen, en tenslotte te ontbinden en te vergaan.Stukjes over de vergankelijkheid werken altijd zo confronterend, dat we haar liever negeren. Liefdesbetuigingen zijn ‘voor de eeuwigheid’, daar hebben ook de alternatieve samenlevingsvormen niets aan veranderd. Sommigen onder ons laten zich met een scherpe naald onschadelijke verf onder de huid spuiten in allerlei hippe vormen en vale kleuren, omdat ze daarmee iets permanents menen te hebben. Het biedt soms een aandoenlijke aanblik hoe sommige oudgediende hardrockende motorrijders paarse hartjes op hun onderarmen hebben die tussen het uitgelebberde vel nog goed zichtbaar zijn. Vleesbonken die moeten capituleren voor de onvermijdelijke vergankelijkheid. I love Susan 4-ever. De punt op de i wordt gevormd door een lichtgrijze huidvlek die al een beetje trilt.
De vergankelijkheid is de kroon op het leven. Wanneer iemand zegt dat de dood het doel van het leven is, omdat het erop uitdraait, dan lachen we hem terecht in zijn gezicht uit. Maar wanneer we menen dat het leven naar de vergankelijkheid streeft, dan zouden we daar best wel eens gelijk in kunnen hebben. Niet de toestand van dood-zijn is het doel, maar het lange proces van afbraak en wederopbouw dat ermee samenhangt. De decompositie, daarin geeft het leven blijk van uit elkaar vallen – het is er al mee begonnen bij de geboorte. Het is een vermogen te kunnen vergaan. Een kunststof kan ook ‘natuurlijk afbreekbaar’ zijn. Opruimen, op naar een lager energieniveau, naar kleinere, lichtere proteïnen. Het is een schitterend proces. Misschien niet het doel van het leven, maar wel een prachtig neveneffect, een bijwerking waaraan we het leven het beste kunnen identificeren. Leven streeft naar zelfbehoud. Het kopieert zijn eigen code, en door foutjes op de koop toe te nemen past het zich aan de universele vergankelijkheid aan. Een steriel insect, dat duizenden generaties onveranderd blijft, kan hooguit een lapidaire niche binnen een ecosysteem bezetten, het zal hem nooit lukken, een hoofdrol te spelen in de natuur. De mens daarentegen, die in een paar generaties van slingerende jager met reuzenkaken tot rechtopstaande slimmerik is geëvolueerd, heeft zich aan de vergankelijkheid het beste aangepast. Hij produceert cultuur, die sneller kan vergaan dan hijzelf. Cultuur is een medium dat nog beter in staat is zich aan vergankelijkheid aan te passen dan de rigide structuren van onze dubbel opgerolde strangen aminozuur.
De kern van een cultuur maken de verhalen uit die mensen elkaar vertellen. Ook verhalen vergaan als ze door navertellen worden getransformeerd in andere verhalen. Verhalen die van zichzelf beweren dat ze niet vergaan, dat ze met de inkt van de eeuwigheid zijn geschreven en altijd hetzelfde blijven, hoe vaak ze ook worden naverteld – zulke verhalen zijn verdacht. Het is begrijpelijk, dat mensen zulke verhalen hebben uitgevonden om voorlopig met de vergankelijkheid af te rekenen. Vergaan kan dan plaatsvinden uit naam van een eeuwig iets dat niet vergaat, en allerlei logica’s kunnen de noodzaak van zo’n eeuwig iets bewijzen. We hebben het hier natuurlijk over het verhaal „god“. En we duiden, om dit verhaal te verknopen met de uitpuilende rijkdom van de geschiedenis van het monotheïsme, op het En-Ssof van de oeroude voor-christelijke religies, toen de wereld nog spectaculair genoeg was dat een god erin kon wonen. Maar een verhaal moet rotten, turven, kruimelen, oplossen, verzuren, gisten.
In de beginne was het woord. En het woord begon prachtig te vergaan.