Lang niet zo goed als Toonder

bommelMarten Toonder  begon zijn schrijversloopbaan tijdens de oorlog, en hij sleep zijn kritische pen later aan het soort hebzucht waar wij dagelijks over lezen. Vandaag acht jaar geleden is hij overleden. Natuurlijk kan en wil ik niet in zijn stijl schrijven, maar ik had een kort verhaal liggen dat mijn typisch warrig-cynische stijl lijkt te combineren met zijn uitdrukkingswijze.

De zware regenwolken, die de zomer totnogtoe zijn aanschijn hadden gegeven, verdwenen om plaats te maken voor nog bedruktere luchten, waar het troosteloze wit tot een ononderbroken opvulling van het uitspansel werd. De klagers brachten hun dagen door met het in kaart brengen van hun ongeluk, waarbij ze elkaar in gretigheid probeerden te overtreffen. Zo scheen het tenminste de heer Grol, die zijn regelmatige rondwandeling ook tijdens het vermiezerde hoogseizoen trouw uitvoerde. En zijn blik had enige objectiviteit, zoals hijzelf bescheiden zegt.

De gebruikelijke uitgelatenheid, die zich joelend rond de plaatsen waar versnaperingen worden aangeboden pleegt te tonen, bleef uit, en in plaats van een parasol zien we de lange regenjas die de heer Grol uit voorzorg had aangetrokken, afsteken tegen de witte lucht. Een groep ondeugden had hem ooit zo hard aan zijn jas getrokken, zodat er nu een behoorlijke rek in is gekomen en het verfomfaaide kledingstuk ten dele over de grond sleepte.

De heer Grol was op weg naar juffrouw Tilly, een jonggebleven dame die hij in zijn dromen zijn metgezel noemt. Juffrouw Tilly was in zijn beleving de enige persoon die hem begreep, maar hij wilde daar niet morrig over doen. Hij bedacht wat hij met haar zou willen bespreken, en oefende de aanhef van een objectieve zin over de miserabele klagers en hun zwelgdom in het ongeluk. De heer Grol had een diepe stem die naar mineur neigde, en juffrouw Tilly had altijd in de gaten wanneer hij zich, zoals zij dat zag, weer eens beklaagde over de de klagers. Daar hielp zijn objectiviteit niks.

De gesprekken tussen de heer Grol en juffrouw Tilly, dat kunnen we met enige objectiviteit vaststellen, waren in die tijd het enige dat zich onttrok aan de wurggreep van de alzijdse bedrukking, of beschaving, zoals het nog in oudere woordenboeken staat. Deze beide mensen hadden iets. De gesprekken tussen juffrouw Tilly en de heer Grol, gevoerd in de tuin achter haar huisje, waren het enige gezicht van de toekomst, dat geen deel uitmaakte van het investeringsportfolio van een rijke klager.

De toekomst was opgekocht omdat er niets anders te verkopen viel, en er waren ook makelaars aan de deur verschenen van de heer Grol, die hij altijd dapper dichtsloeg voordat deze hun stropdassen hadden kunnen rechttrekken om hun aanbod op te dreunen. Er was ook een journalist geweest, die hem danig onder druk had gezet, en hem bleef vragen of hij het niet absurd vond, een stuk toekomst te bezitten, en dan te weigeren om dit te verkopen. Er werd een artikel in de krant van gemaakt, en er waren toen wat mensen met spandoeken de straat op gegaan. “Meneer Grol moet zich aanpassen”. “Weg met de arrogantie van iemand die waardevolle toekomst heeft maar niet te koop aanbiedt” had daarop gestaan.

Er zouden die week mensen komen om hem met dwang zijn stuk toekomst af te nemen, en het op de markt te brengen. Waarom moest hij dat zo nodig voor zichzelf houden? Was hij een egoist? Hij wilde het aan juffrouw Tilly vragen, en oefende zijn positief klinkende aanhef, opdat ze naar hem zou luisteren. Aangekomen bij het huisje van juffrouw Tilly, trof hij een ziekenwagen aan. De heer Grol haastte zich naar binnen, waar hij zijn hand op het lege bedje van zijn vriendin legde, en de wegstromende warmte voelde. Weldra werd hij vergezeld door een man met een glanzend apparaatje, die op het bedje ging zitten dat het kraakte. Het laatste stuk toekomst dat we hadden kunnen verkopen, las hij van een schermpje voor, het laatste stuk toekomst, het laatste stuk waarde, dat het verdampen van alle waarde nog had kunnen uitstellen, vervolgde hij, is nu onherroepelijk verdwenen.

“Ja”, zei de heer Grol, terwijl hij uit het raam keek, waar het geschreeuw langzaam losbarstte, en een regen van vallende mensen op de stoepen neerdaalden. “Het laatste van waarde”.

Geef een reactie