Hier zit ik dan, op mijn filosofen-troon
de bedrading is aangelegd, omsloten het vlees
het oppervlak van mijn gedachten, dat ik toon
doet uw goden duizelen, omdat ik hen niet vrees
Mijn gelijk zal tot het einde blijven groeien
mijn vlees is het brood, dat u verbranden moet
ik hoop dat u niet met de stoppen zult knoeien
het blijft toch een ambacht, dat je met je handen doet
Voel ik het stijgende voltage kriebelen aan mijn billen?
is het hoogspanning, waar verder niemand aan mag komen?
zal de gloeilamp die hier hangt, net iets harder trillen?
Sterft men eigenlijk ineens, of gaat dat zo bij vlagen?
is de stoel voldoende geveerd, om doorzitten te voorkomen?
tot in het hart van uw dromen hoort u mij vragen en wedervragen.