Vandaag las ik een column in Trouw van Bert Keizer, filosoof en verpleeghuisarts. Hij zet zich, terecht, in tegen het kleineren en verkleinen van de filosofiefaculteiten van enige Nederlandse universiteiten. Maar vervolgens veegt hij in zijn stuk de vloer aan met de standaardapologie van de filosofie sinds Aristoteles, en met Martha Nussbaum, die zonder enige empirische onderbouwing beweert dat filosofie belangrijk is “omdat het de burger vormt”. Maar het overgrote merendeel van de burgers weet niet wie Kant, Hegel, of Wittgenstein nou precies waren, of “wat Nietzsche bedoelt wanneer hij zegt dat het Christendom Plato voor het volk is”. Uit het gegeven dat slechts een zeer kleine minderheid over “filosofische” feitenkennis beschikt, leidt Keizer af dat de maatschappij best wel zonder filosofie kan. Hij zegt erbij, dat er natuurlijk wél gedacht moet worden, maar dat je ook niet-filosofisch pienter genoeg kunt zijn. De reden waarom we de filosofiefaculteiten toch niet moeten opheffen is dan iets kneuterigs: ze helpen ons mooie gedachten, het liefst in twitterformaat, in ere te houden en door te geven.
Wat mij vooral opvalt is het beperkte begrip van filosofie. Het wordt gereduceerd tot feitenkennis. Vraag aan Wittgenstein of Carnap wat Nietzsche nu precies bedoelde, en het is nog maar de vraag of ze dat weten. Natuurlijk gaat het in de filosofie niet om name dropping (hoewel het juist daar het vaakst voorkomt). Het gaat om zelfstandig kritisch leren denken, om de cultuur van in-vraag-stellen, van het nadenken over Grundlagen die noodzakelijk voor iedere wetenschap, van wiskunde tot biologie tot economie tot geneeskunde. Wanneer we denken dat die grondlagen er al zijn (in de vorm van bijvoorbeeld Darwinisme, vrije markteconomie, of quantummechanica) en dat de disciplines er niets aan hebben wanneer oude debatten over hun fundament worden opgerakeld tot aan het einde der tijden, vergeten we iets.
We vergeten het kinderlijk-naïeve vragen, de gezonde achterdocht bij ieder dogma, de kritisch-filosofische houding, terwijl juist die zo ontzettend belangrijk is. Daar zou de columnist het vermoedelijk wel mee eens zijn. Maar betekent het niet ook dat de filosofiefaculteit een concreter doel heeft dan het levend houden van kippenvelinzichten, “dat we om ons heen kunnen kijken”? Ik vrees namelijk dat wanneer we haar zo begrijpen, dat we haar dan alsnog moeten opdoeken wanneer blijkt dat een cineast dat schitterende “filosofische gevoel” beter kan overbrengen. De filosofie moet niet vervallen in feelgood aforismen, maar de allerfundamenteelste dingen blijven bevragen, eindeloos door blijven debatteren en haar opponenten een glaasje water inschenken wanneer deze dreigen te verdrogen.
En wanneer iemand dan toch liever kiest voor een studie natuurkunde, geschiedenis, of medicijnen, heeft ze tenminste een helder begrip van wat ze níet studeert.