Liefde komt in vele gedaanten. Er is moederliefde voor de weerloze zuigeling, er is de ziekelijke liefde voor een pijniger, er is de autoerotische liefde, er is de drie- of meerhoeksverhouding, er is de kunstliefde, de hoofse liefde, de liefde voor huisdieren, poëzie, of een goed merk gootsteenontstopper. Er bestaat geen relatie tussen mensen met elkaar of we kunnen onze deze als liefdesrelatie voorstellen. Liefde heeft weinig nodig. Ze kan teren op schaarse complimenten of liefdesbrieven die een half leven in een schoenendoos hebben gelegen.
De haat is altijd iets intergalactisch. Iemand haten is zijn hele entourage, van zijn goudvis tot zijn auto, zijn nageslacht tot zeven generaties, zijn hele wereld verachten. Waar gehaat wordt brullen twee stemmen in elkaars richting, vanuit twee sterrenstelsels in tegenoverstelde uithoeken van het universum. Voor de haat staat alles op het spel. Het object van onze haat moet vernietigd worden. Er is geen compromis mogelijk, alleen uitstel (zie het boek Zorn und Zeit van Peter Sloterdijk).
Daarin is de haat veel oprechter dan de liefde. De liefde is niet het tegenovergestelde van de haat. Zij hoeft haar object niet te repareren. Zij kan haar geliefde ontzien of belasten, voorliegen of juist dodelijk oprecht zijn, belonen of straffen – alles uit liefde. De haat kent maar een modus operandi: het streven naar de totale vernietiging.
Toch is de haat minder oprecht dan het lijkt. Het object dat hij meent duidelijk te hebben afgebakend, is ingewikkelder dan hem lief is. Zijn intergalactische schreeuw echoot in zijn eigen inborst. De vernietigingsdrang richt zich ook naar binnen. De haat moet deze heldere kant van de haat onderdrukken uit zelfbescherming. De liefde, onderwijl, houdt eerlijk van zichzelf, en ervaart dat als bron van zijn liefde jegens anderen.