De wind waait meedogenloos in Rotterdam, maar ik ben vergeten waar ik precies logeer. Verdwalen kunnen we niet meer in de tijd van de mobiele navigatie, hadden de vrienden gezegd, en me voor de zekerheid ook nog een centrumkaart geleend. Maar de batterij van mijn telefoon was leeg, en ik herinnerde me niet de exacte straat. Spelend met de eerste vlaag wanhoop inspecteerde ik de wijk op herkenningspunten. Maar vond niet de glijbaan of het voortuintje dat ik zocht. Ik ging een winkel voor mobiele telefoons binnen, en glimlachte naar een paar Marokkaanse jongens die er rondhingen. Ik vroeg of ze me konden helpen en er ontstond een klein gesprek.
Aangezien het heel raar is, niet precies te weten waar je woont, voelde ik een aandrang om de situatie uit te leggen. Ik kom uit Portugal, mijn SIM-kaart werkt niet, het was erg laat gisteravond, ik herken het niet meer, en ik heb de straatnaam vergeten.
“Je spreekt anders wel goed Nederlands” zei een van de jongens.
– “Ik ben een echte Nederlander, net als jij” reageerde ik etterig politiek correct.
Ik legde uit dat ik wat in de war was en zei nog een aantal vage dingen. De jongen keek me onderzoekend aan en vroeg toen welke dag het was om mijn geestelijke vermogens te controleren. Ik was aangedaan, en stotterde de datum. Het pak met varkensworst, die ik voor het avondeten had gekocht, drukte ik in een hoekje op de toonbank waar het minder opviel. Als jong demente wilde ik niet ook nog de ondruk wekken, onrein te zijn.
Ik was geschrokken. Zo in gedachten verzonken te zijn geweest (eerder werd ik opgeschrikt door een trambel en sprong als een vlo van het spoor) dat ik mijn omgeving volledig uit het oog was verloren. Denkend aan wat ik wil schrijven op mijn nauwelijks gelezen blog. Ellendige zelfkastijding – is er geen betere manier om de leegte op afstand te houden?
De jongens van de telefoonzaak liet me het mobieltje opladen, en met het navigatieprogramma vond ik de weg terug onmiddellijk. Onthutst over mijn eigen sufheid, probeerde ik op een trapje in meditatie te verzinken. Mijn boodschappen had ik naast me neergelegd.
“Ga je die saucijzen zo opeten?” vroeg een voorbijganger. “Je moet ze wel eerst braden hoor!”