Ik lees héérlijk een zeurcolum van Theodor Holman in het Parool, neem er een denkbeeldig kopje koffie bij en herkauw zijn woorden terwijl ik uit mijn hotelraam uitkijk over het nachtelijke Faro. Wat ik lees is krakkemikkige, onverzorgde taal, overhaast opgeschreven voor een naderende deadline. Het onderwerp is al wekenlang vluchtelingen, je kunt dat niet wegzappen (tenzij natuurlijk door zelf in Portugal te gaan wonen). Ik leer iets bij over Europa bij het lezen van het juweeltje “binnenkort verwelkomen we Turkije in Europa, waar nog steeds journalisten gevangen worden gezet”. Die Holman blijkt een spraakmakend figuur te zijn met het venijn op de goede plaats. Hij zet zich zo fanatiek in voor het Vrije Woord dat je gaat denken dat de laatste een ongenaakbare kerel met een baard is die op een wolk aan zijn waterpijp lurkt.
Ik vind columns schrijven leuker dan opiniemakers afzeiken. Maar een zekere als nieuwsgierigheid verkapte jaloezie inzake de schrijfsels van andere auteurs is mij niet vreemd. Mijn vriend Arthur van Amerongen, die iedere maandagmorgen de Volkskrantlezertjes op tijdloze ranzigheden trakteert heeft na 200 columns zijn draai gevonden. Aan het begin van de week ligt zijn stukkie op de koffietafel van het Binnenhof, in de kantines van de Zuidas en in de lobby van het Hilton. Das ist geil.
Aangezien ik het land van Jan Klaassen voor de moord op Fortuyn heb verlaten en ik liever le monde, The New York Times of de Süddeutsche Zeitung lees dan op zoek te gaan naar een verdwaald exemplaar van de Volkskrant in den vreemde of probeer de NRC-paywall te hacken, is mijn kennis van poldercolumnisten gering. Maar als ik ooit een vakbroeder wil worden moet ik me toch “uiteen zetten” met de voorhoede van het Hollandse columnistenlegioen.
De brave columns van Ilja Pfeiffer, de korte zeikstukjes van Arnon Grunberg, de spervuurcolumns van Youpie van ’t Hek, de gouden ballen-columns van Jan Mulder, de geblendelde dikdoenerij van Basje Heijne, de gezapige leukigheid van Sylvia Witteman, de flauwe lol van Nico Dijkshoorn en de wijze woorden van Max Pam.
Ik heb voorlopig genoeg te lezen en kan mijn pijlen gaan slijpen. Zelf blijf ik toch lekker buiten schot omdat deze columns in het digitale equivalent van een Leidse parkeergarage, zeven lagen onder de grond, worden gepubliceerd. Lang leve het vrije woord! Geef me een eens snel een schouderklop want met jouw columns veeg ik mijn Hol, man.
Een reactie op “De Columnisten van Katoen”