Op het vliegveld van Lissabon staat een olijfboom. Ik heb het niet over de vegetatie op een stoffig veldje langs de landingsbaan, vergeten door de bulldozers en voorlopig ontzien door het asfalt. De olijfboom die ik in op het vliegveld van Lissabon zag staat keurig in een afgewerkte nis, tussen twee tax free winkels in. Vier stoeptegels zijn netjes uitgespaard rond zijn stam. Hij staat daar als symbool van het ooit zo roemrijke Portugal. Reizigers lijken geen acht te slaan op de olijfboom, maar wanneer ik erlangs marcheer voel ik me vertrouwd.
Dus ga ik een espresso drinken. Sterke, compromisloze koffie van het merk Delta waar je van gaat stuiteren. Een vrouw die met haar kruin niet boven de toonbank uitsteekt neemt mijn bestelling op. Ik kijk naar het naamkaartje op haar arbeidstenue, dat ik kan ontcijferen wanneer ze haar haastige armen even naar beneden doet. Celeste Giga heet ze.
Ik droom weg bij mijn koffie. Een miljard hemelse beloftes regenen neer. Ze overwoekeren langzaam de metropool. Afspraken worden onbelangrijk. Mensen leviteren een centimeter of tien van de grond, met een scharlaken aureool om hun hoofd. Een Celestijnse timmerman, die liever op aarde verkeert sinds de baas hem zijn enige zoon heeft afgenomen, komt ijverig de deuropeningen ophogen zodat het openbare leven niet ontregeld raakt. Iedereen heeft een geboetseerde glimlach en iedereen wil daar patent op aanvragen, maar de ambtenaren kunnen de vraag niet aan. Iedereen droomt in deze droom dat ze goden zijn. Alles is anders. De kleuren van de verkeersborden zijn robijn en azuur, niet rood en blauw. Alle stoeptegels hebben een miljard connecties, dus grijnzen ze samenzweerderig omhoog naar de kinderwagens die over hen heen zweven. Rhesusaapjes mediteren in het laboratorium. Warme Afrikaanse winden van mededogen omgorden iedere wraakzuchtige salafist die zijn fanatisme ziet smelten als ranzige boter. De hemelen hebben zich geopend en het aroma kleeft aan mijn lippen.
Celeste Giga. Later als ik groot ben, zal ik nog een keer over haar schrijven. Over de wonderbaarlijke wereld die haar naam evoceert, over de rijkdom van de verbeelding. Hoe je gewoon je ogen dicht kunt doen en voor miljoenen bij elkaar kunt fantaseren aan Ferrariritten, commercieel succes met de verkoop van een handige stofzuigerzak, jarenlang op één staan met iets, altijd een net iets mooiere auto hebben dan iedereen die er voor jou toe doet, eeuwig jonge partners, onsterfelijke poëzie, of toffees die gewoon nooit smelten in je mond.
Ik mompel “obrigado” in de richting van Celeste maar ze hoort het niet. Mijn levitatie is uitgewerkt wanneer ik halverwege het buizenstelsel ben op weg naar waar ik in december zal schrijven. De roltrappen werken niet. Straten zijn opgebroken, auto’s staan fout geparkeerd en er liggen overal hondendrollen. En zo hoort het ook in mensenland, zou mijn moraliserende slotzin zijn geweest wanneer ik Johannes Calvijn was en naar Lissabon was afgereisd om de Portugese katholieken de Levieten te lezen. Vergeet het. Zonder Celeste Giga is deze wereld een tranendal.