Vandaag is mijn dochter Miru jarig. Als ik van nature geen reden zou hebben om mijn eerste column in 2016 met een positief geluid te beginnen, dan is dit er wel een. Maandagmorgen, vier januari, en mijn dochter wordt gewoon een wijsneus van drie.
Ze is me sinds een aantal maanden aan het opvoeden.
“Papa, zit” zegt ze, wijzend op mijn computer. “Aan het werk jij!” Ik smijt de laptop aan.
Ze speelt met haar drie speelgoedauto’s: papa, mama, Niñu. Het is streng verboden om haar auto’s aan te raken: “não!” Wanneer we een wandeling maken en ik een paar passen op straat zet, corrigeert ze me terstond: “papa, stoep!” Ik durf niet meer door rood te lopen. Ik gooi ieder propje in de prullenbak, wetend dat Miru de zaak anders door haar autotjes in behandeling zal laten nemen en ik wekenlang op het verdict moet wachten.
Wacht, een meisje dat met auto’s speelt, zouden we ons daar geen zorgen moeten maken? Dat ze anders is?
Ach, anders-zijn, daar is het afgelopen jaar een dik treurboek over volgeschreven. Behaarde en onbehaarde opiniemakers kruisten hun vlammende degens over onderwerpen die allemaal cirkelden rond het anders-zijn. Een andere kinderheld, een andere moslim, een ander Europa, een ander kabinet, een andere Tofik Dibi, een andere Assad, een ander Parijs, een ander klimaatakkoord, een ander Nederland. We zijn de weg kwijt.
Dit jaar moet het helemaal hetzelfde. Zo hetzelfde dat mensen met een simplistiese, nagepraten mening langzamerhand gaan opvallen. We moeten paal en perk stellen aan de hordecultuur, de blatende kuddes die geen interne meningsverschillen kunnen verdragen. Voor wie bij zijn opinievorming niet zonder herdershond kan moet de staat een gratis Teleac-cursus ter beschikking stellen.
Miru wil naar de speeltuin. Ik wens jullie allemaal een mooi jaar en u hoort nog van me.