Mijn dochter is in de kast gekropen en kraait “papa waar is Miru?” Ik kijk op van mijn laptopscherm en zie haar laatste handje in het meubilair verdwijnen, terwijl ze behendig het deurtje achter zich dicht trekt. Ik zit niet op een ergonomische bureaustoel, maar op een vloermat met een kussen in mijn nek en mijn schrijfijzer op schoot. Er is een tabje met Facebook open, dat ik regelmatig consulteer voor het opdoen van inspiratie en omdat de aanstootgevende beeltenissen er in tegenstelling tot bijvoorbeeld youporn, niet door mijn actuele gastland worden gecensureerd. Een bekende Turkse dictator bedrijft fellatio in aquarel met een Nederlandse komiek. Een telg van het koningshuis is op een kwalijk moment op de gevoelige plaat vastgelegd. De beeltenissen zijn doorgaans voorzien van onderschriften, waarvoor wij ons als brave burgers danig zouden schamen.
Iedereen die er iets van moet vinden hakt op zijn toetsen. Ik plaats mijn te hoog gegrepen commentaren met engelengeduld en zonder grof in de mond te worden onder linkse zowel als rechtse discussiedraden. Ter linkerzijde stapelt men de tomatenkratten op want er moet worden gepreekt. Vrijheid van meningsuiting heeft zijn grenzen. “Zonder die grenzen bestaat ze zelfs niet” en andere slimmigheden worden in stelling gebracht. Ik ben het niet eens met wat je zegt, maar zal vechten tot de laatste snik om je niet op grond van je inhoud, maar vanwege je smakeloosheid te verdelgen, verkracht men Voltaire in de darkroom van politiek correct links.
Aan de rechterkant kan ik tussen de schunnigheden en het ijzersterke “jouw opmerking is debiel” door, argumenten onderscheiden. De keiharde satire heeft wel degelijk een functie. Je kunt zeggen: Erdogan is een hufter en een seropositieve geit met genitale wratten en psoriasis is nog te goed voor hem. Of je zegt: Erdogan is een genocide-ontkennende, journalisten opsluitende, homofobe machtswellusteling. Je kunt zeggen: de koning heeft spuuglelijke kinderen waar de Jostieband zich nog voor zou schamen. Of je zegt: weg met de achterhaalde belastinggeld verslindende monarchie.
Wanneer het duidelijk is dat het om satire gaat, dan is er geen sprake van smaad.
Natuurlijk heeft satire een functie, maar een regel van dit Wittgensteiniaanse taalspel is nu juist dat de satiricus dát er niet bij moet zeggen. Voornoemde komiek liet daar een goed staaltje van zien in zijn bijdrage aan het wegpesten van “de bilnaad van de Bosporus”.
Stelling: wanneer het duidelijk is dat het om satire gaat, dan is er geen sprake van smaad. De “goede naam” kan alleen worden beschadigd door de reactie op de satire, die de aangesprokene juist nodig acht om die goede naam te beschermen. Het is een self-fulfilling prophesy, een ingespeeld patroon van verwachtingen. Dat patroon kan dus ook teniet worden gedaan wanneer we de cultuur zover krijgen om zich weer eens te veranderen. Als een dictator of een monarch wel met staatsgeweld moet reageren op een grapje omdat hij anders “zijn gezicht zou verliezen” dan moeten we niet onze vrijheid van meningsuiting gaan amenderen, maar wordt het tijd voor een culturele revolutie, tijd om de guillotine in te zetten.
Gelukkig is de guillotine in satireland gemaakt van papier. Dat zeg ik er uit lijfsbehoud bij, voor het geval de veiligheidsdiensten weer meelezen. En omdat ik net als mijn dochter een dondersteen ben, en geen massamoordenaar. Mijn dochter is ondertussen uit de kast geklommen en dreigt mijn laptop met geweld dicht te klappen. Ik moet mijn stuk nog eens doorlezen op zalvende toon en controleren of ik niet teveel mensen heb ontzien. Want dondersteen moet boven, zoals het kreng altijd zegt.