Nu de nachten weer ruimschoots aan het lengen zijn en vakantiegangers bij trossen teruggekeerd naar het vaderland, wordt het tijd dat ook ik een zomerpauze inlas. Het fenomeen vakantie bestaat niet voor iemand die zijn eigen wekker is, maar je moet toch wat. Het geeft een aangenaam gevoel, wanneer je de dingen langs je heen kunt laten gaan. Ik ben qua inspiratie op een heroïsche ondergrens gestoten en zou niet weten waar ik nu weer over moet schrijven, laat staan in welke toonaarden. Het blijft behelpen; mijn geïmproviseerde Berlijnse biotoop in de buurt van de Humboldt Universität waar ik jarenlang gestudeerd schijn te hebben is bij uitstek geschikt voor beslommeringen over het niets en aanverwante onderwerpen.
De dwang om wekelijks een kanttekening te produceren bij het wereldgebeuren, op straffe van ingebeelde zelfkastijding, opent hopelijk ooit diepere registers. Wanneer er namelijk zo weinig is gebeurd dat iedere aanhef of inleidende zin bij voorbaat lijkt vast te lopen in een oeverloos moeras, kunnen we net doen alsof de woorden over een andere kwaliteit beschikken.
Ik begin de geestelijke nood van het priesterwezen te begrijpen. Priesters moeten iedere zondag een verhaal houden, herhaling moet dan wel als deugd gelden. Terwijl het voor middelmatige columnisten een doodzonde is. Het spijt me dan ook oprecht, mijn lezers deze week niets nieuws te kunnen melden, geen spitsvondigheden over dagelijkse observaties of tirades over de bordkartonnen tijdgeest.
Ik weet nog niet hoe ik van deze korte zomerpauze gebruik ga maken. Ik heb de hele zomer nog niet naakt gezwommen en dat komt niet doordat de imam het verboden heeft. Het is meer inertie en sluimerende moeheid, maar dat moet kunnen. Een mens moet zich in de broeiende nazomer kunnen overgeven aan moeheid, aan hele dagen zonder Facebook, aan vroeg slapen en zich in alle rust bezinnen op het wezenlijke, zonder deze bezinning dan weer voor het wezenlijke te houden.