Geen mens kan zeggen dat hij heeft geleefd
als hij niet door jou werd op de hak genomen
van de mevrouw in ’t mantelpak, waar zaad aan kleeft
tot de puistenjongen, die maar niet klaar wou komen
Zat ik weer eens op de pot te denken ja ik ben d’r
viel mijn oog op jouw impressies van het kleine leed
en barstte ik in lachen uit terwijl ik mijn behoefte deed
want niets was opbeurender dan jouw zeurkalender
Vaarwel, koning van het zoet venijn
je was de chroniqueur van onze sentimenten
de ironische grootmeester van de snelle lijn
half Nederland woont ergens in jouw prenten
Adieu, tot ziens, mijnheer van Straaten
geen woorden zijn zo gevat als jouw arcering
geen redenaar kan zo vlot als jouw pen praten
rust zacht – en vrees niet voor persoonsverering