Erkenneling

Publieke erkenning, iemand ‘zijn’ in het openbaar is op het eerste gezicht heel comfortabel. Je hoeft zelf niet meer na te denken over je identiteit, dat maakt de publieke opinie wel uit. Je bent iemand, in de hoofden van een heleboel mensen en alles wat je zegt en doet wordt altijd waargenomen tegen dezelfde achtergrond. Je hoeft jezelf niet iedere ochtend opnieuw uit te vinden, de verwachtingen trekken je al bij het opstaan een verhaal in dat voor je geschreven wordt. Is het daarom dat we naar erkenning streven, dat we de hondsmoeilijke opgave, onszelf iedere dag een verse identiteit aan te meten zo niet onder ogen hoeven te zien?

Het fenomeen erkenning heeft me altijd geboeid. Ik zie mensen heel blij worden omdat andere mensen een mening hebben over wat zij hebben geproduceerd. Materieel gewin alleen is een onvoldoende verklaring voor deze blijheid. Erkenning is iets metafysisch en het is oneindig verslavend. Vanaf het moment dat je een schouderklopje krijgt voor een stuk in de schoolkrant tot het moment dat je de Nobelprijs wint strekt zich een hunkerend leven uit, dat beter wil zijn dan alle anderen. Het machtswoord van de beoordelende instantie telt meer dan het geloof in een objectieve substantie die de kunstenaar, begrepen of niet, probeert te benaderen.

Op mijn sterfbed zal ik waarschijnlijk toegeven dat ik ook altijd een ‘erkenneling’ ben geweest. Ik zal een late convertiet zijn naar het enige ware geloof, het geloof dat niets betekenis heeft zonder de erkenning van anderen, dat de waarde van onze waan wordt bepaald door de waan van de anderen.

Maar zover is het nog niet. Laat me voorlopig open source schrijven, nooit ‘werkelijk’ iets publiceren omdat ik de overtuiging dat ik de daartoe vereiste kwaliteit niet haal, zo comfortabel vind. Laat me langzaam een oud kind worden, speels en zelfloos, een trillende snaar gespannen over een doodstil meer. Laat me vergeten dat complimenten de enige valuta is, en laat me het fossiel zijn van een verbeten voornaamheid, die zich zal blijven verzetten tegen de opvatting dat het immoreel is om niet voor het zo groot mogelijke geluk van een zo groot mogelijk publiek te schrijven.

De hunkering woedt ook in mij. Wat zou ik graag met een bezwete rug in een praatprogramma zitten en mijn citaatjes voorlezen uit eigen werk, een erudiete flapuit met een gebroken glimlach wanneer het louterende applaus wordt ingezet.

Het wordt laat. Ik zie vannacht niet ver. Ik denk aan de toestand van de mensheid. Wat heb ik gedaan, armzalige erkenneling, dat ik dodelijk vermoeid ben nu, de ijdelheid.. de levenslust.. de grenzen aan de taal en hoe daar de beelden, de muziek, de dans – Erkenning! Nu! Wat moet ik doen? Zeg me wat ik moet doen!

Neen. We worden tot erkenneling gemaakt omdat we leren onszelf te begrijpen als een variatie op anderen, en dat zo goed dat het oorspronkelijke begrip van onszelf verdwijnt. Neen! We mogen niet bang zijn. We moeten altijd blijven doen alsof we zo oorspronkelijk zijn, dat uitgevers, kwaliteitskranten en Humberto Tan ons niet aandurven.

Geef een reactie