Ik droomde van een treinreis door Europa, zoals ik ze vroeger maakte: iedere dag een andere stad en slapen in de nachttrein. Omdat de naam Manchester overdag door mijn geest had gedwaald, passeerde ik die stad op weg naar de Schotse Hooglanden. Ik bezocht steden waar ik nog nooit was geweest zoals Liverpool en Edinburgh, raasde door ijzingwekkend mooie landschappen zuidwaarts, naar Dover, Calais, Bordeaux, Santander, Porto, Sevilla en oostwaarts naar Reims, Straatsburg, München, Bratislava, Boedapest.
In het midden van mijn droom werd ik me ervan bewust dat ik niet alleen op reis was. Naast me zat mijn vrouw en mijn dochter Miru, met haar neusje tegen de ruit glunderend naar de voorbij trekkende landschappen van de Noorse Fjorden tot de Toscaanse heuvels en de kust van Kroatië. Ik vertelde haar verhalen van vroeger, maar het meeste ontdekten we samen voor het eerst. In Dubrovnik nam ze overal foto’s van. Ze leerde sneller Kroatisch dan ik dus bestelde ze de lunch. In Barcelona was ze de hele dag Gaudí-achtige gebouwen aan het tekenen. Ze poseerde voor een Bretonse vuurtoren met zilte wind in het haar. Op de Spaanse trappen in Rome deed ze een of andere actrice na; in Wenen en Stockholm bleef ze urenlang naar straatartiesten kijken. Ze moest gapen om de verhalen van haar vader over Praag, Brussel, Zagreb, Venetië en Lissabon, waar ze als kind was geweest. De musea van Florence maakte veel indruk op haar, en ze was betoverd door Athene en Belgrado.
Ze bleef vragen stellen over Europa die ik niet kon beantwoorden zonder in een soort idolaat gezwijmel te vervallen dus ik zweeg liever. Het verhaal van de de Fenicische prinses Europa en de stier had ze al tien keer gehoord. De gedachte dat Europa een kernidentiteit heeft en dat er een vaste oost- of zuidgrens is waarachter barbaarse horden woonden heb ik nooit aantrekkelijk gevonden. Europa was mijn eerste speelvijver om pragmatische redenen: je hoefde geen bureaucratische grenzen over te steken en de infrastructuur is er goed ontwikkeld.
Wat Europa is zien we vandaag niet meer aan haar centrale steden die door commercie en betutteling steeds karakterlozer worden, maar aan de periferie. Tanger, Lviv, Istanbul, Sint Petersburg, Beiroet. Dat is Europa. Daar waar de artiesten, schrijvers, architecten uit het oude Europa altijd graag verbleven, culturele parels op de grens van het avondland, zonder te worden meegezogen door de centrifugale kracht van de kernlanden, die er na twee vernietigende oorlogen verdoemd waren voor eeuwig bondgenoten te zijn. Deze plaatsen, net buiten het moderne Europa, vertellen het verhaal van ons continent, dacht ik in de slaapcoupé die ons van Pisa naar Palermo zou brengen.
Dat dit mogelijk is, niet alleen in een droom maar dat kleine mensen in het echt zonder zich om grenzen te bekommeren door twee dozijn landen kunnen reizen die eeuwenlang afschuwelijke oorlogen tegen elkaar hebben gevoerd, mag een wonder heten. Mijn dochter heeft het nooit anders gekend; voor haar is oorlog theorie, een spannend verhaal over gekleurde vlakken op een landkaart.
“Papa, wakker worden!” Ze tikt tegen mijn hoofd. We bevonden ons in Sicilië en een conducteur wilde onze kaartjes zien. Ik pijnigde mijn hersenen maar wist niks stichtelijks te zeggen. Met een zo breed mogelijke glimlach overhandigde ik de Interrail-kaartjes. Dat is nog het mooiste, dacht ik. Je mag erover zwijgen.