Bij toeval koekeloer ik vanuit mijn oostaziatische bubbel weleens naar de vaderlandse beeldbuis. Vanochtend werd ik op mijn telefoon opgewacht door een eigenzinnige hoogblonde domina met Tsjechisch bloed en een motley crew van naïeve rechtsdragende nepideologen. Eva Jinek had staatssecretaris Klijnsma uitgenodigd om gezellig te komen vertellen over een experiment met bijstandsgerechtigden die ongestraft mochten bijverdienen. Er werd een filmpje getoond over een Grunnings mokkel dat geen baan had kunnen vinden en vanuit de bijstand een bedrijfje met artistieke recyclingobjecten was begonnen. 199 Euro mocht ze zelf houden, de rest van haar winst ging linea recta naar de staatskas (een detail dat in een bijzin werd gemompeld omdat het, naar ik vermoed, het onderwerp minder kijkcijferpikant maakt).
De rapen waren gaar. Een volkszanger, een hipster en een verwarde journalist spraken er schande van. Dat zou iedereen wel willen! Risicoloos ondernemen. De staatssecretaris moest uitleggen wat de bijstand was en waarom ze geen middelen schuwde om mensen daaruit te krijgen. Ze vertelde dat ze per individu kijken wat beter werkt: zweep of lokaas, om een mens ertoe te bewegen weer economisch actief te worden. Helaas ging dit lovenswaardige pragmatisme geheel voorbij aan de elitaire koffietafelideologen die moesten meepraten.
De discussie aan deze intellectueel uitgedaagde koffietafel bleef steken bij de obsessie met rechtvaardigheid: er was een situatie geschapen waarin iemand iets ‘mag’ wat een ander elders niet mag, dus gingen de alarmbellen af. Helaas vergat de journalist door te vragen. Hoeveel moet zo’n bedrijf-vanuit-de-bijstand verdienen voordat de uitkering wordt stopgezet? Hoeveel kost het de staat aan extra bureaucratie? Hoeveel meer dan 199 euro verdient ze überhaupt en heeft ze motivatie om met haar ‘eigen’ bedrijf geld te verdienen waar ze 100% belasting over betaalt? Hoeveel levert het de staat uiteindelijk op? Worden hier netto meer mensen gelukkig van?
De ethische waardering is geheel overmeesterd door de ultieme en tijdens systemische crises gevaarlijke abstractie die geld is.
De verongelijktheid van gevestigde simplissimi zal de ultra-Keynesiaanse economische toekomst waarvan je wist dat die zou komen, namelijk gratis geld voor iedereen opdat men de heilige consumentenplicht ononderbroken kan vervullen, net zolang ophouden als dit economisch mogelijk is. De imperatief “je moet werken voor je geld”, die Adam Smithiaanse echo uit de industriële eeuw die met iedere ontwikkeling van de robotica een valsere nagalm wordt, is het kernstuk van de burgerlijke – en proletarische – ethiek. Er wordt in dat narratief helaas nooit gesproken over wélk werk. De ethische waardering is geheel overmeesterd door de ultieme en tijdens systemische crises gevaarlijke abstractie die geld is. ‘Softe’ sociologische overwegingen over de nettobijdrage van iemands werk aan haar gemeenschap tellen niet. Anders zouden activiteiten die nog niet zijn gereduceerd tot economie, zoals kinderen opvoeden en vrijwilligerswerk, invloed kunnen hebben op het denken over sociale rechtvaardigheid. Anders zouden de destructieve activiteiten van cynische banken en corporations letterlijk tot ver-ont-waardiging leiden. Sociale rechtvaardigheid zou dan een messy business worden. Hoeveel je ook ‘verdient’ en hoe vrijwillig de entiteiten (cliënten, staat, je baas) je jouw geld ook overmaken, nooit zul je er zeker van kunnen zijn dat je moreel superieur bent. Iedereen moet zich in principe tegenover iedereen kunnen verantwoorden.
Dat is in psychologicis de ware socialistische hel waar deze koffietafel voor vreest.