How fragile we are

Stevie Wonder zong het mooier dan Sting zelf op de zestigste verjaardag van de policepopper. En omdat een beetje man tegenwoordig nergens meer bang van is, van de duivel niet, van zijn latente homoseksualiteit niet, van omgebouwde frotsenbubels die met dames noch heren aangesproken wensen te worden niet, van vrouwen die veel beter kunnen voetballen dan de sneue doelman Ronald Waterreus niet, van de piercing in de neus van onze nationale Wiske Anne-Fleur niet, van de hemeltergend slechte schrijfsels van luizenbol Grunberg niet, van tuigvloggers, DDS, GeenStijl en NPO niet, van de fascistoïde neprevolutionair Abu Jarjar niet, van desnoods aan de verkeerde kant van de geschiedenis staan niet, van gluten en cholesterol niet, van besmette eieren niet, en van het gitzwarte label ‘racist’ dat hij door ideologisch verdwaalde SJW’s krijgt opgespeld niet, bezing ook ik in deze coin inconnu van het internet andermaal de eigen kwetsbaarheid.

Er is een ruim half jaar verstreken waarin ik dagelijks tegen mezelf blaf “if and only if”: alleen wanneer de duivelse ontstekingen in mijn bovengebit zijn verdwenen, zal ik weer meedoen. Ik heb geen hoop dat de godverdomde ontsteking voor 2020 uit mijn bek verdwijnt en aanvaard het maar als metafoor van onze kwetsbaarheid. Het geeft me weliswaar niet, zoals de k-ziekte dat doet, een carte blanche om overvloedige ontboezemingen over het Menselijk Lijden te delen, het is net voldoende om in oneindige lakonieke herhaling en zonder knagend geweten, te blijven melden hoe volkomen kut een leven met kiespijn is.

Dat klingt weer heerlijk dramatisch allemaal maar u weet ook dat het allemaal slechts psychologie is. Er is ‘objectief’ niks aan de hand! Die pijn is slechts denkbeeldig! Die denkt een beetje kerel weg in een mindfulness-sessie, tussen twee vluchtige afspraken door. En dan zit je een half jaar te kniezen? Mietje, zouden we vroeger zeggen, toen dat nog mocht.

Op de hoek van de straat waar ik woon zit iedere avond een oude vrouw. Misschien is ze tachtig, misschien honderd. Ze is zo klein als een kind, heeft wit piekhaar, haar gezicht zijn bronzen groeven en haar armen iets dikker dan bezemstelen. Ik glimlach naar haar en vraag mezelf af hoe de Koreaanse cultuur zou oordelen wanneer ik haar iets te eten zou aanbieden. Respect voor de ouden van dagen is ontzettend belangrijk hier: jongere generaties gaan zwaar gebukt onder de financiële druk van hun bejaarde ouders. Als ik de oude vrouw een maaltijd aanbied ga ik er dus vanuit dat ze geen familie heeft, geen kinderen die voor haar kunnen zorgen, wat in het traditionele Korea geen geringe smet was. Met deze overpeinzingen wandel ik langs haar wanneer ik ’s avonds iets te zuipen ga halen in de convenience store, houd ik mijn pas even in en glimlach iedere dag iets breder naar het opdrogende mensenwezen.

How fragile we are!

Geef een reactie