Op de terugweg van een vermakelijk onderonsje met mijn Koreaanse zwager in een historische wijk van Seoul waar het nu wemelt van delicatessen en bijoux, stapte ik in volle overtuiging in de metrotrein in de verkeerde richting.
Uw kniereflex is bekend: dat overkomt iedereen wel eens. Maar ik bleef zitten en verbaasde me er station na station over dat de namen niet overeenkwamen met de namen in de trein – of in mijn hoofd, want dit was lijn 6, mijn commute.
Overkomt ook iedereen wel eens? Ik bleef sterke verhalen verzinnen om mijn wereldbeeld te bevestigen: de namen waren veranderd, ik had het niet goed gehoord, enzovoort. Na twintig minuten besefte ik mijn fout en wisselde naar het andere spoor, dat wel huiswaarts leidde.
Wat bleef, naast een bevestiging van mijn verstrooidheid en trots op het feit dat ik niet nijdig was geworden, was begrip. Begrip voor mensen die diep in een ideologie gevangen zitten die ze te waardevol achten om op te geven. Je registreert waarnemingen nauwelijks, en als ze tot je doordringen worden ze ergens onderweg van je amygdala naar je neocortex of daaromtrent ongenadig bekogeld door die ideologie, die weet dat een enkel exemplaar haar te gronde kan richten. In je bewustzijn arriveert tenslotte hooguit een vermakelijkheid, een droog feitje zonder relevantie.
Zo zagen Trump-liefhebbers zijn lompe gedrag tegenover de 92-jarige Queen.
Zo zagen EU-liefhebbers Junckers bezopen gestuntel.
Zo zag ik de namen van de gepasseerde stations.