Recensie: Probeert u het later nog eens van Josse Kok

De bundel begint met de afdeling THESES. ‘Krab aan je kaken alsof je een voorouder opgraaft’, opent het eerste gedicht ‘farce poetica’ en we zijn meteen in de sfeer. Het moet allemaal niet te serieus worden genomen, de absurde beelden moeten de ruimte krijgen. In deze eerste afdelingen vinden we een aantal programmatische mededelingen, bijvoorbeeld een beknopte esthetica die het niet om mooi-zijn te doen is, maar om iets dat ons de ogen opent voor wat voorbij mooi-zijn ligt. De afwezigheid van een geliefde komt ter sprake, en de eigen lichamelijkheid, die met beelden wordt beschreven die je dadaïstisch zou kunnen noemen.

Het titelgedicht staat halverwege de bundel, in de afdeling MOTIEVEN. Het heet ‘gehoor’ en gaat over een automatische telefoonantwoordservice voor sollicitanten die hun ’talent’ moeten inspreken, waarna ze natuurlijk te horen krijgen dat ze het later nog eens moeten proberen. Een beetje flauw verandert het telefoongesprek in een liefdesakt, en moet er worden in gesproken ‘na de kreun’ maar is er ‘geen aandacht beschikbaar.’ Het gedicht sluit af met de mededeling ‘U bent geen beller’.

De bundel bevat een aantal treffende beelden om de moeizaamheid van menselijke communicatie uit te drukken. Zo verheffen we ons ‘voor een publiek met dichtgenaaide monden’. We lezen dat ‘alles hapert tot het stokt’ en ‘Al wat leeft, stuntelt.’ Het barokke en vitale gebruik van metaforen lijkt de boodschap tegen te spreken: juist in het beschrijven van het gebrek aan communicatie, in die dans eromheen.

In POGINGEN beginnen alle gedichten met ’te’. Het het eerste gedicht (’te overzien’) over een kuikentje in de Campina-vla dat voor de volle smaak levend moet verorberd (‘anders mis je net de levensdrift’) sluit op wrange wijze aan op dat vitalisme. De dichter poogt vervolgens te stappen, te betreden, te muteren, te sluimeren, te weten en te domineren. Grote thema’s worden hier besproken. ‘Te stappen’ gaat over de relativiteit van vrijheid en ’te muteren’ gaat over vergankelijkheid. In het afsluitende ’te domineren’ mislukt de laatste poging. De auteur struikelt valt, of het insect dat gedomineerd moet worden valt in een put. De pogingen zijn opgedroogd en de dichter is achtergelaten in de zon, waar hij zich bewuster is van zijn omstandigheden dan voorheen.

De DADEN die volgen worden vooral ondergaan. ‘Men heeft voor mij een lade verschoond’ wanneer zijn lichaam moet worden onderzocht op een misdrijf. Er wordt weer gevallen in deze laatste afdeling, en dan wordt de protagonist zelf actief. Hij raapt dingen op. Hij staat met een dame in de lift. Hij troost de tapir op de kaft van de bundel (een andere dan de afbeelding boven deze recensie). Uiteindelijk convergeert de bundel naar de daad der daden (sinds Campert): het schrijven zelf.

Wat ik schreef ging mis.
Het ging mis en iemand las het.
Iemand las het en schudde het hoofd.
Het hele hoofd schudde heen en weer.

We zijn terug bij de communicatieproblemen. De lichamelijkheid van het hoofdschudden van de lezer wordt nu nauwkeurig geobserveerd en dat zouden we als poëtische winst kunnen boeken. Ik moest er zelf spontaan om glimlachen. In ‘belichaam’ gaat het om het lichaam van de schrijver, dat de woorden onafhankelijk opschrijft zodat hij ‘aan zijn onsterfelijkheid kan werken’. Dit is een merkwaardig concept en ik denk dat het slotgedicht er meer licht op werpt – maar dat ga ik hier natuurlijk niet verklappen.

De bundel is nauwkeurig gecomponeerd en de naamgeving/ordening van de afdelingen is indrukwekkend. De taal is misschien (nog) niet zo nauwkeurig als bij Menno Wigman, maar regels als ‘Daarna drink ik tot mijn laatste grap
mijn eerste daad ontkracht’ echoën hem volgens mij wel.

Soms hebben de gedichten een pointe die mij een beetje afleidt, zoals ‘vervreemden doe je alleen’. Er staan ook een paar flauwe gedichten in de bundel, die de stroom onderbreken. Mijn indruk is dat Josse Kok zich recent met succes heeft ontworsteld aan studentikoze poëzie. Er staan nog wel zinnetjes als “Ik ben de erecte waanvoorstelling van mijzelf.” die je eerder verwacht op een studentenfeest dan in een bundel, maar dit is niet zo hinderlijk.

Op een enkel moment lijkt de bundel de politiek te schampen, zoals in het gedicht ‘participeren’, waar een jongetje niet in de speeltuin past en na de glijbanen te hebben verbrand alleen in een zandbak terecht komt. Politiek is een motief onder velen van de auteur die zich doorheen de bundel opricht, om tenslotte nauwkeuriger en grensverleggender te falen.

De kracht zit vooral in de dadaïstische beeldspraak, die in het openingsgedicht en op verschillende momenten in de bundel aanwezig is. Daarmee wordt de brave standaardpoëtica ontstegen.

 

(Afbeelding public domain, via Flickr)

 

 

Geef een reactie