Omdat de auteur inmiddels veertig is lijkt het me verstandig dat er een einde komt aan de selfkickerij, hoe nuttig het ook is in een verzwakte samenleving waar niemand je dit werk uit handen neemt. Nog een laatste keer dan, om het af te leren.
Ik zet een mooi pianoconcert op en in plaats van mezelf te prikken met de gedachte dat ik nooit iets van vergelijkbaar sublieme aard zal presteren, geniet ik van de prestatie van mijn soortgenoten. Mijn handen zie ik langzaam ouder worden, mijn geest milder. Ik neurie de melodieën mee. Ik weiger nog langer mee te gaan in de fijne angst en de Vorsorge-cultuur. Le valeur c’est maintenant. Oftewel ik word week en dek mezelf met woordkots in, how convenient.
Ik las vandaag een stukje over iemand met een niet-lullen-maar-poetsen-mentaliteit. Dat is de hoogste moraal in kruideniersland, de tätige Mensch – omdat die moraal geen onderscheid des persoons maakt, precies volgens Webers analyse de perfecte poldermens. Een pleidooi voor de luiheid, hoe hard nodig ook, zal in de Lage Landen moeilijk gehoor vinden. We moeten baggeren en sjacheren.
Niets bereikt hebben heeft, vanaf een bepaalde leeftijd, zijn voordelen. Een soort onbewezen, onbetwistbare nobelheid strekt zich uit in je geest. Je hebt vrij spel. Je hoeft niet bang te zijn dat je jezelf herhaalt, je hebt niks meer te verliezen. Het is een gemoedstoestand waar ik met mijn faalindustrie lang naartoe heb gewerkt, en nu kan ik daar de vruchten van gaan plukken.
Ik krijg weer trek in kennis (debatteerde zowaar met een stel mafkezen over climate change op twitter) en we gaan dit jaar van een herrijzenis spreken. Heugdelijk nieuws! Een van de meest vermetele, en meest kostbare, bijwerkingen van mijn identiteitsvliedende gedrag is dat wanneer ik iets lees dat anderen over mij hebben geschreven dit mij onderdompelt in heerlijke surrealistische weldadigheid. Alsof er een personage wordt opgevoerd dat ik vergeten ben uit te wissen.
Het klinkt te gemakkelijk. We moeten au bout gaan volgens Houellebecq. Wat komt in onze cultuur de manmoedigheid van vroeger tijden vervangen? Hebben we genoeg aan high-tech? Willen generaties daarvoor leven en sterven? Hoe draaien we het spook van het nihilime een loer? Dat wil ik proberen beantwoorden in een nieuw satireboek, suggesties zijn welkom!